Grote verdrukking, verschillende groepen

k heb uw boek "De Openbaring" nu enkele malen goed gelezen en heb nog de volgende vragen:
 
U noemt 2 groepen die heersen met Christus n.a.v. 20: 4-6. Dat is allemaal duidelijk. Maar er zijn ook nog de schapen aan zijn rechterzijde van de Heer. Hoe gaan zij door die duizendjarige periode heen tot in de eeuwige toestand als zij geen verheerlijkt lichaam hebben? Blijven ze leven, sterven ze, krijgen ze nog een verheerlijkt lichaam? Zullen hun kinderen eveneens niet sterven in het duizendjarig rijk? Er wordt immers niet meer gesproken van een opstanding voor hen.
 
U stelt verder dat de gemeente een bijzondere hemelse positie in zal nemen en geen aards woongebied zal hebben. Dat lees ik ook zo maar hoe zit het dan met het verschil tussen diegene die na de grote verdrukking zijn opgewekt (tweede fase van de eerste opstanding) en een opstandingslichaam kregen en niet tot de gemeente zullen behoren en de gelovigen die nog zullen leven na de grote verdrukking (zie vraag hierboven).

Atwoord:

Met betrekking tot hetgeen zich in en na het duizendjarig rijk zal afspelen, heeft God ons niet veel meegedeeld. We weten wat Hij heeft laten optekenen, maar er is natuurlijk veel meer.
In de duizend jaren is de aarde niet meer onder de vloek, maar het is nog wel de aarde zoals wij die kennen. De “schapen” en zij die in die periode worden geboren, zullen behoren bij hen die in Openbaring 21:24 worden genoemd: de volken zullen in haar licht wandelen. Zij die gelovig zijn, zullen naar ik meen, niet sterven, want inderdaad is er geen opstanding voor hen vermeld.
Jesaja 65:20 doet me denken, dat de zondaars (niet bekeerd dus) wel zullen sterven, maar pas als zij de honderd jaren hebben vol gemaakt en dan zijn ze nog pas jongelingen. 
Zij die als martelaar in de grote verdrukking omkwamen en alsnog worden opgewekt, zullen zeker met Christus heersen, maar zij zullen, evenals Abraham en David, ook een plaats in de hemel hebben. Wat dat aangaat is er geen verschil met de gemeente. Maar de uitzonderlijke positie van de gemeente is die van de bruid van het Lam. Op een bruiloft zijn meestal veel gasten; de bruid is er ook. Maar haar positie is anders dan die van de gasten.

J. Ph. Buddingh