Geld, rijkdom en de Bijbel

Kunt u toelichten hoe je als christen om moet gaan met geld (verdienen) en rijkdom?

Geld en goed.

Geld verdienen door goed werken.
Geld en goed worden niet altijd door hard werken verkregen. Men kan ook door erven geld verkrijgen. Maar wat het werken aangaat,
Daarover zegt ons de Schrift het een en ander in de brief aan de Kolossers: 
“Al wat gij doet, in woord of in werk, doet alles in de naam des Heren Jezus, God de Vader dankend door Hem”. (3:17)
Als je in bepaald werk of door de manier waarop je werkt of door verkeerde motieven bij je werken God de Vader niet met een goed geweten kunt danken, begrijp je als Christen wel, dat er reden is om jezelf en je bezig zijn in Gods licht kritisch te bezien.

Een volgende schriftplaats in Kolosse zegt:
“Al wat gij doet, doet het van harte, als voor de Heer en niet voor de mensen, wetende dat gij van de Heer de vergelding der erfenis zult ontvangen: gij dient de Heer Christus”. (3:23 en 24).
Het is waar, dat deze passages voor slaven (en dienstknechten) zijn geschreven, maar ze zijn daardoor niet minder waar voor ieder Christen. De vraag is dus of we hetgeen wij doen, kunnen doen als voor Christus en dus van harte. Of denken we uitsluitend aan onszelf of aan de bankrekening?

Rijk willen worden en rijk willen zijn.Dat zijn twee gelijke zaken. 

De apostel heeft daarover geschreven:
“Wie rijk willen worden, vallen in verzoeking en in een strik, en in vele onverstandige en schadelijke begeerlijkheden, die de mensen doen verzinken in verderf en ondergang”. (1 Timotheus 6:9) 
Dat is ernstig. Bedenk daarbij wel dat het gaat om rijk willen worden of willen zijn, niet om rijk zijn, een andere zaak.
Het begrip “gierigheid” ligt daar natuurlijk vlak naast en het wordt dan ook in 1 Timotheus 6 daaraan verbonden: 
“De geldgierigheid is een wortel van alle kwaad, door welke na te jagen sommigen van het geloof zijn afgedwaald en zichzelf met veel smarten doorstoken hebben”. (vers10).

Over de gierigheid heeft Paulus in de brief aan de Kolossenzen geschreven:
“Doodt dan uw leden die op de aarde zijn: hoererij, onreinheid, wellust, kwade begeerten, en de gierigheid die afgodendienst is, om welke dingen de toorn Gods komt over de zonen der ongehoorzaamheid”. (3:5).

Er zijn meer waarschuwingen tegen de gierigheid, in Oud- en in Nieuw Testament. Ze zijn met een concordantie gemakkelijk te vinden. Ik wil me beperken tot hetgeen de Heer Jezus in Lukas 12:15 heeft gezegd:
“Ziet toe en wacht u voor alle gierigheid”.

De Heer heeft enkele malen gezegd “wacht u voor…”. We moeten ons wachten voor valse profeten, voor mensen die vijanden van de Heer en het evangelie zijn en voor  schriftgeleerden, die zich vroom voordoen.
Er zijn ook twee zaken waarvan de Heer heeft gezegd “wacht u daarvoor”. Dat zijn de huichelarij en de gierigheid. 
Waarom slechts die twee zaken? Er zijn toch veel meer gevaren voor ons. Zijn hoogmoed, overspel en laster geen dingen waarvoor we op onze hoede moeten zijn? Zeker wel. Maar het gevaar dat we in huichelarij en in gierigheid vervallen is blijkbaar groter en voor de hand liggend. En wat de gierigheid betreft, het gevaar is groter naarmate we meer hebben. De Heer heeft de waarschuwing niet zonder reden gegeven.

Rijk zijn of worden is een andere zaak.

Het is een andere zaak dan rijk willen worden, maar bergt eveneens gevaren in zich. De Schrift geeft waarschuwingen:
“Tob u niet af voor rijkdom, zie van uw voornemen af; richt ge uw oog er op, hij is er niet meer; want plotseling maakt hij zich vleugels, als een arend vliegt hij ten hemel”. (Spreuken 23:4, 5).
Ook de teksten daarover kan ieder met behulp van een concordantie wel vinden.
Jeremia heeft een wijs woord mogen schrijven: 
“De wijze roeme niet op zijn wijsheid, en de sterke roeme niet op zijn kracht, de rijke roeme niet op zijn rijkdom, maar wie roemen wil, roeme hierin, dat hij Mij kent, dat Ik de Here ben, die goedertierenheid, recht en gerechtigheid op aarde doe; want in zodanigen heb Ik behagen, luidt het woord des Heren”. (9:23, 24).

Naast de waarschuwing die Paulus door Timotheus gaf, is er ook de aansporing in 1 Tim. 6:17-19: 
“Beveel de rijken in de tegenwoordige eeuw niet hoogmoedig te zijn, en hun hoop niet te stellen op de onzekerheid van de rijkdom, maar op God die ons alles rijkelijk geeft om te genieten; wel te doen; rijk te zijn in goede werken; milddadig te zijn en mededeelzaam; zichzelf een goed fundament wegleggend voor de toekomst, opdat zij het ware leven verwerven”.

Jakobus heeft geschreven:
“De nederige broeder roeme in zijn verhoging en de rijke in zijn vernedering, omdat hij als een bloem van het gras zal voorbijgaan”. (Jakobus 1:9, 10).
Het is dus goed als we in elke situatie de betrekkelijke betekenis en de kortstondigheid ervan blijven zien, hetzij armoede, hetzij rijkdom.

De andere kant.
Maar er is ook een andere kant aan deze zaak. 
Job is zeer rijk geweest. Ongetwijfeld had de Heer hem gezegend. En hij heeft met zijn vermogen veel voor anderen gedaan. God getuigt van zijn rechtvaardig leven (al was ook hij een zondaar van nature).
Abraham was rijk, gezegend door God. En er zijn er velen meer geweest.

Lukas heeft opgeschreven, dat de twaalf discipelen met de Heer rondtrokken, maar ook “sommige vrouwen, die van boze geesten en krankheden genezen waren: Maria, genaamd Magdalena, van wie zeven duivelen uitgevaren waren, en Johanna, de vrouw van Chusas, rentmeester van Herodes, en Suzanna en vele anderen die Hem dienden van hun goederen.
Geld en goed kan dus een zegen zijn en tot een zegen gebruikt worden, in dit geval zelfs regelrecht aan de Heer, prachtig.

Mattheüs zegt ons in 27:57 dat Jozef van Arimathea een rijk man was. Hij heeft daardoor de Heer een graf onder de rijken kunnen geven, naar de Schriften.
Velen in het begin van de gemeente hebben door hun bezit de armen kunnen ondersteunen (Het begin van Handelingen). Anderen waren door hun positie in staat de gemeente in hun ruime woning een vergaderruimte te bezorgen. Maar ze zullen daarbij zeker ook genoten hebben van de zegen die God hun gegeven had. Mag dat ? Zeker mag dat. Blijf echter de betrekkelijkheid bedenken vergeleken bij het hemelse goed.

De apostel schreef dat alle schepsel Gods goed is en dat niets verwerpelijk is als het met dankzegging genomen wordt. (1 Timotheus 4:4). Dat betreft in die Schriftplaats het voedsel. Maar ik meen dat het ook geldt voor hetgeen God ons naast het voedsel nog geeft. Verwerpelijk is het niet, mits we God er voor danken, kunnen danken, en Hem ook voor de wijze van besteding met vrijmoedigheid kunnen danken.

Zie ook het artikel: 1 ding ontbreekt u.

J. Ph. Buddingh