Boodschap voor jou: De koperen slang

Opstandelingen en ontevredenen waren zij, de nakomelingen van Abraham, Izak en Jakob, ondankbaren, die vergaten dat zij door eigen schuld zo lang door de woestijn moesten reizen.

Daarom zond God vurige slangen. Hun beet was dodelijk, zodat er velen stierven.

En toen gingen de ogen wel open.
 
Toen zeiden ze tegen hun leidsman, Mozes:

“WIJ HEBBEN GEZONDIGD, OMDAT WIJ TEGEN DEN HEERE EN TEGEN U GESPROKEN HEBBEN; BID DEN HEERE, DAT HIJ DEZE SLANGEN VAN ONS WEGNEME.”
Dat was een andere houding, nietwaar. Erkenning van schuld. Dat zal wel bewerken dat de zieken gezond worden.
En ze vroegen Mozes om te bidden dat God de slangen zou wegnemen. Dat is ook heel goed. Men moet immers veel bidden.

Maar er veranderde desondanks niets. De zieken bleven ziek en de slangen verdwenen niet.

De Heere had een andere oplossing. Hij zei tegen Mozes:

“MAAK U EEN VURIGE SLANG EN STEL ZE OP EEN STANG; EN HET ZAL GESCHIEDEN, DAT AL WIE GEBETEN IS, ALS HIJ HAAR AANZIET, ZO ZAL HIJ LEVEN.”

“EN MOZES MAAKTE EEN KOPEREN SLANG, EN STELDE ZE OP EEN STENG; EN HET GESCHIEDDE, ALS EEN SLANG IEMAND BEET, ZO ZAG HIJ DE KOPEREN SLANG AAN, EN HIJ BLEEF LEVEND.”

Dat werd natuurlijk rond verteld. Dat was een blijde boodschap. Er was genezing mogelijk, God had gezegd hoe een zieke gezond kon worden, Hij wilde hen redden al had Hij eerst in toorn de slangen gezonden. Dat moest iedereen natuurlijk horen.

Hoe dat ging vinden we in de Bijbel niet opgetekend want het volgende vers luidt: “TOEN VERREISDEN DE KINDEREN ISRAËLS....” maar zouden we ons kunnen voorstellen dat het zo gegaan is:?
Sema

Er was een man uit Ruben, Sema, die niet eens zo erg gemopperd had. Maar hij was toch gebeten. Hij was goed ziek en hij zou het niet lang meer maken.
Hij besefde hoe zondig Israël geweest was en besloot zijn zonden te overdenken en op zich te laten inwerken hoe schuldig hij wel was. Daarom vroeg hij zijn vrouw en kinderen uit de tent weg te gaan, opdat hij niet zou worden afgeleid. 
Hij sloot de tent en ging in een hoek zitten, een zwart kleed over zijn hoofd als teken van rouw.
Toen zijn vrouw een kwartier later ging kijken hoe het met hem gesteld was, lag hij dood op de grond.

Zakkur

Daar was ook een Zakkur, één uit Simeon, die eveneens was gebeten. Ook hij zond vrouw en kinderen weg, want, zei hij, ik moet schuld belijden, opdat de Heere mij genezen zal. 
Nadat hij de tent gesloten had, somde hij alles voor de Heere op wat hij zich kon herinneren. Het werd hem extra benauwd, als hij er aan dacht dat hij ongetwijfeld heel wat zonden vergeten had. Hij riep zich bepaalde situaties uit het verleden voor de geest, maar het werd allemaal vaag en wazig en korte tijd later viel hij opzij en was ook hij gestorven.
Abdiël

Dan was er Abdiël, een man uit Gad. Hij was overtuigd dat God luistert naar het gebed en boog zich in een hoek van de gesloten tent neer, waar hij begon te roepen en te smeken om ontferming, om genezing, om verhoring van zijn gebed. Hij hield aan in het gebed, bleef bidden totdat zijn stem zwakker werd, zijn bidden gestamel was en hij tenslotte voorover viel. Gestorven.

Merajot

Merajot, een man uit Levi, bekeek het anders. Hij was zich ervan bewust dat God alle eer toekomt en dat hij de Heere niet genoeg had geëerd. 
Hij vroeg zijn vrouw de tent te sluiten en begon de Heere dus te prijzen, zelfs in zijn oordelen, ook in het zenden van de slangen. Hij roemde God zelfs in zijn gerechtigheid dat ook hijzelf, die God veel te weinig had geëerd, gebeten was. Hij kon het tien minuten volhouden, maar daarna had hij de kracht niet meer. Zijn spreken werd fluisteren en spoedig was hij niet meer.

Eliël

Eliël uit Manasse had ook een sterk schuldgevoel. Hij was er van overtuigd, dat een mens zo ver moet komen, dat hij het oordeel verwelkomt, diep overtuigd, dat het oordeel meer dan verdiend is. 
Ook hij sloot zijn tent en erkende dat hij schuldig was, meer dan schuldig. Hij noemde zichzelf een grotere zondaar dan Kaïn, groter dan Lamech, groter dan Farao, groter dan Korach. Hij bad niet om genezing, maar wenste dat God in een rechtvaardig oordeel over hem verheerlijkt zou worden. Hij leefde nog twintig minuten en stierf toen.

Uzzi

Daar was ook Uzzi uit Benjamin, een zeer geliefd man. Toen men hoorde dat ook hij gebeten was, kwamen vrienden bij hem om hem raad te geven. 
De één zei dat hij schuld moest belijden, de ander dat hij veel moest bidden, nummer drie dat hij eens diep in zijn innerlijk moest wroeten om te zien wat daar allemaal woonde. Er was er ook één die zei dat hij wel kon geloven, dat kijken naar de slang de oplossing was, maar dat het maar de vraag was of je wel goed keek, met veel of weinig geloof, met het juiste geloof, met voldoende schuldbesef enzovoort.

Maar Uzzi maakte een zwaai met zijn hand en zei: “Ga alsjeblieft allemaal uit de ingang van de tent weg”.
“Wat zullen we nou beleven”, zei er één, “we bedoelen het immers goed met je.” 
“Dat zal wel”, antwoordde Uzzi, “maar ik heb geen tijd voor redeneren. 
Als jullie opzij gaan, kan ik de koperen slang op het hout zien en dan zal ik genezen”.
“Maar wie zegt je dat het ook voor jou is?”, meende één van zijn vrienden nog te moeten zeggen.
Maar Uzzi zei: “Dat heb ik honderd maal gehoord. Ga nu alsjeblieft opzij”.
Ze gingen opzij.
Even later stond Uzzi op. “Vrienden”, zei hij, “doe als ik als je gebeten bent en zie op de slang. Ik ben helemaal genezen, God zij geprezen”.

Maar nu wij

“EN GELIJK MOZES DE SLANG IN DE WOESTIJN VERHOOGD HEEFT, ALZO MOET DE ZOON DES MENSEN VERHOOGD WORDEN; OPDAT EEN IEGELIJK, DIE IN HEM GELOOFT, NIET VERDERVE, MAAR HET EEUWIG LEVEN HEBBE. WANT ALZO LIEF HEEFT GOD DE WERELD GEHAD, DAT HIJ ZIJN ENIGGEBOREN ZOON GEGEVEN HEEFT, OPDAT EEN IEGELIJK DIE IN HEM GELOOFT, NIET VERDERVE, MAAR HET EEUWIGE LEVEN HEBBE.” (Johannes 3:14-16)

We willen zo graag als Uzzi met een armzwaai alle mensen en alle redeneringen opzij schuiven, die u verhinderen op Jezus te zien; op Jezus alleen. 
Zeker, er is erkenning van schuld nodig, zeker, we moeten bidden.

Maar niet ons berouw, onze overtuiging van Gods grootheid of enige andere houding of eigenschap, noch ons bidden, maar alleen het gelovig aanvaarden van Jezus Christus, de Zoon van God als Verlosser behoudt een zondaar.

Hij nodigt allen uit:

“KOMT HERWAARTS TOT MIJ, ALLEN DIE VERMOEID EN BELAST ZIJT, EN IK ZAL U RUST GEVEN.”

En Hij heeft beloofd dat Hij niemand zal afwijzen die tot Hem komt en Hij heeft daarbij geen voorwaarden gesteld.

Bent u vermoeid van het vergeefs wachten, van de waarschuwingen dat het niet zo maar gaat, van uw pogen om vroom te worden, en beseft u een schuld bij God te hebben, ga dan tot Jezus en grijp Hem gelovig aan. Zijn uitnodiging geldt u en iedere zondaar.

U kent waarschijnlijk de volgende woorden van de Heere Jezus wel:

“JERUZALEM, JERUZALEM!......... HOE MENIGMAAL HEB IK UW KINDEREN WILLEN BIJEENVERGADEREN, GELIJKERWIJS EEN HEN HAAR KIEKENS BIJEENVERGADERT ONDER DE VLEUGELEN; EN GIJLIEDEN HEBT NIET GEWILD.”
De Heere wil dus.

Daarom herhalen we:
 
Komt tot Hem, allen die vermoeid en belast zijt, en Hij zal u rust geven.

Opzij, opzij met alle lering
en iedereen die mij belet
in mijn geloof, in mijn bekering
tot Jezus, die een zondaar redt.
Hij nodigt uit, de weg is vrij.
Wie mij verhindert, ga opzij.

Opzij, opzij, want ik moet komen,
zoals ik ben, opzij, opzij.
Ik word door Jezus aangenomen
want Hij roept zondaars, roept ook mij.
Opzij dus, ik wil tot Hem gaan
want Jezus neemt de zondaars aan.

J. Ph. Buddingh