Waarom de Bijbel: Mondige mensen

Staat dan vast  

We zijn inmiddels wel mondige mensen.

We weten meer, hebben meer inzicht, zijn niet meer naïef en zijn heel wat nuchterder dan het voorgeslacht.

Misschien heeft Eva, ons aller moeder, ook iets dergelijks gedacht, althans dat ze inzicht had en niet naïef was. Ze had de woorden van God wel begrepen. 
Maar wat de slang zei, kon wel eens juist zijn.

Niet alles wat hij gezegd had, was juist, want de Heer had gezegd, dat ze van alle bomen mochten eten, slechts van die ene niet. Daarom gaf ze de slang ook niet gelijk, natuurlijk niet. Maar ondanks zijn verkeerde veronderstelling, zat er wel wat in, om je eens serieus af te vragen, of de Heer wel zo goed voor hen was.
Wat de slang vervolgens over de boom zei, leek wel juist te zijn. Ze kon dat toch immers zelf zien. Ze wist wat ze zag en ze was heel goed in staat om de juiste conclusie te trekken: inderdaad, die boom was een lust voor het oog en zijn vruchten zonder twijfel heel goed om te eten. Ze zag het toch zelf!

Dat is lang geleden! Een oudere geschiedenis van de mensen is er niet. Maar er is ondanks het verloop van duizenden jaren niet veel veranderd. Salomo heeft het als volgt onder woorden gebracht: “er is niets nieuws onder de zon”.

Dat klopt. Want al komt er bij ons geen slang zijn zegje doen, er komen er wel, die zijn woorden spreken: voorgangers, theologen, gelovigen natuurlijk, mensen die vaak en goed het evangelie gepredikt hebben en heel goede boeken geschreven hebben.

Daardoor gaan de meeste christenen er van uit, dat zij geen verkeerde leringen brengen en dat zij, als zij nieuwe of andere dingen dan voorheen zeggen, nog steeds betrouwbaar zijn.

Zij maken ons nu duidelijk, dat de Bijbel Gods Woord is, natuurlijk, in geloofszaken absoluut betrouwbaar, maar in feiten niet onfeilbaar en woordelijk foutloos, dat wil zeggen, dat de Bijbel niet onfeilbaar is, wat de feiten betreft en evenmin foutloos wat de woorden betreft. 
In verschillende historische en geografische details zou de Bijbel ook niet onfeilbaar zijn. Daarbij vergeten ze, dat wie over het Woord van God oordeelt, door dat Woord geoordeeld zal worden.

Daar schrikken we wel even van, want wat zij beweren, gaat nogal ver. Daarom nemen wel velen, maar niet allen die visie zo maar over. Vervolgens komt de theoloog met voorbeelden. Daarvan schrikken velen opnieuw en zij gaan in zijn kritische redenering niet met hem mee.

Maar het zaadje is wel gezaaid, net als bij Eva. En vroeg of laat ontkiemt het.

Wat gezegd werd, blijft voor een deel hangen, zet de hoorder aan het denken, ook degene die tegen die leringen en voorstellingen bezwaren had. Na enige tijd treedt er gewenning op en de afgewezen visie begint veel van haar verwerpelijk karakter te verliezen. Per slot van rekening noemde die theoloog wel een paar tegenstrijdigheden. En we kunnen toevallig ook nog wel lezen. 
Als je eerlijk bent en je verstand gebruikt, moet je de man eigenlijk grotendeels gelijk geven.

Maar wie is het die er op gebrand is fouten in de Bijbel aan de gelovigen op te dringen? 
Wie is het die Gods Woord tegenspreekt? 
Wie is het, die het absolute gezag van Gods Woord bij de gelovigen tracht te ondermijnen? 
Weten we dat niet? Dat is dezelfde, die Gods Woord bij Eva ondermijnde: de duivel.

Wat heeft de Heer tegen Petrus gezegd, toen hij Hem tegensprak en zei: “DAT ZAL U GEENSZINS OVERKOMEN”? 
Hij zei: “GA WEG ACHTER MIJ, SATAN, GIJ ZIJT MIJ EEN AANSTOOT, WANT GIJ ZIJT NIET BEDACHT OP DE DINGEN GODS, MAAR OP DIE DER MENSEN.”

Was Petrus dan een satan?
Beslist niet. Hij was een gelovige discipel, die de Heer Jezus zeer liefhad. Maar doordat hij de woorden van de Heer in twijfel trok en aan de hand van zijn eigen inzichten concludeerde, dat de Heer zich vergiste, sprak hij geen woorden van geloof -hij geloofde immers niet, wat de Heer gezegd had-, maar woorden van ongeloof, geïnspireerd door de duivel.

Door wie worden zij geleid, die verdedigen, dat de Bijbel factueel en woordelijk niet onfeilbaar is, historisch en geografisch niet altijd correct? 
Kan het de Geest van God zijn,die ons het gezag en de volkomen betrouwbaarheid van Gods Woord wil doen betwijfelen? 
Is het niet dezelfde, die ook Petrus de woorden van de Heer liet tegenspreken?

Moeten we dan als een struisvogel doen en ontkennen, dat er enige schriftplaatsen zijn, die we moeilijk kunnen rijmen of begrijpen?
 
O neen. Maar toen de Joden de Heer wilden stenigen (Johannes 10:34), heeft Hij gezegd: “IS ER NIET GESCHREVEN IN UW WET: IK HEB GEZEGD: GIJ ZIJT GODEN? ALS HIJ HEN GODEN GENOEMD HEEFT, TOT WIE HET WOORD GODS GEKOMEN IS, EN DE SCHRIFT NIET KAN GEBROKEN WORDEN, ZEGT GIJ TOT HEM, DIE DE VADER GEHEILIGD EN IN DE WERELD GEZONDEN HEEFT: GIJ LASTERT, OMDAT IK HEB GEZEGD: IK BEN GODS ZOON?”

De Schrift kan niet gebroken worden, heeft de Heer gezegd. En dat zei Hij naar aanleiding van de tekst: gij zijt goden. Dat is geen gemakkelijke tektst, inderdaad één, die bij velen vragen oproept. 
Maar juist bij die tekst heeft de Heer benadrukt, dat de Schrift niet gebroken kan worden. Hijzelf heeft met de Schrift:

1. De duivel driemaal verslagen bij de verzoeking in de woestijn (Mattheüs 4:1-10)
2. De Sadduceeën de mond gestopt (Matth. 22:23-33)
3. De Farizeeën de mond gestopt. (Matth. 22:41-46)

In Mattheüs 5:18 zei Hij: “EER DE HEMEL EN DE AARDE VERGAAT, ZAL ER NIET ÉÉN JOTA OF ÉÉN TITTEL VERGAAN VAN DE WET”. Hij zei dat na de woorden uit vers 17: “MEENT NIET, DAT IK GEKOMEN BEN OM DE WET OF DE PROFETEN TE ONTBINDEN; IK BEN NIET GEKOMEN OM TE ONTBINDEN, MAAR OM TE VERVULLEN”. 
De opmerking, dat niet één jota of tittel zal voorbijgaan, slaat dus op de wet en de profeten; wat wij het Oude Testament noemen, in Israël vaak kortweg aangeduid met de term ‘de wet’.
Jota en tittel zijn de kleinste lettertekens. Jota en tittel zijn geen woorden, geen beloften, zijn niet de grote lijn of de leer, neen, slechts lettertekens.

De woorden van de Heer, dat de Schrift niet kan gebroken worden, slaan op een uitspraak van de Schrift en de woordkeus in die uitspraak; dat geen jota of tittel zal voorbijgaan, slaat op de absolute vastheid van zelfs elk letterteken in de Schrift, ongeacht in welk woord of in welke uitspraak dat letterteken voorkomt. 
Daarmee heeft de Heer met goddelijk gezag de inhoudelijk, de woordelijke en zelfs de letterlijke waarheid en onveranderlijkheid van de Schrift in de grondtekst voor een christen bevestigd.

Aanvaardt u het, broeder of zuster in onze Heer Jezus Christus, dat één of andere leraar, theoloog, zielenherder, professor of profeet tegenover de woorden van de Zoon van God, onze Heiland, zijn woorden stelt, waarmee hij beweert, dat de Schrift factueel en wat de woorden betreft, niet foutloos is?
Wie is het, die de Zoon van God tegespreekt, zoals Petrus deed?
Maar wat moeten we dan met die  probleemteksten?

Daar moeten we als gelovigen niets mee. We mogen voor de Heer erkennen, dat we iets niet begrijpen en dat iets ons tegenstrijdig lijkt, maar behoren er aan toe te voegen, wat Petrus toevoegde, toen de Heer hem zei het net aan de ander zijde uit te werpen: “op uw woord zal ik uitwerpen”. 
Zo moeten wij zeggen: “op uw woord aanvaard ik dit, al begrijp ik het niet”. 
Want dat is geloof.

Petrus had kunnen zeggen: “ik ben visser van beroep, ik weet maar al te goed, dat het zinloos is; in alle dingen erken ik in U mijn Meerdere, behalve in de visserij, want daarin ben ik toevallig expert”. 
Gelukkig sprak hij zo niet.

En wij zouden kunnen zeggen: “ik ben bereid veel te geloven, maar hier zie ik toch duidelijk tegenspraak en dat praat niemand uit mijn hoofd”.

Gelukzalig zijn wij, als we zeggen: “het is Gods Woord en dat laat ik staan, ook als ik het niet begrijp, want ik weet wie ik geloofd heb”.

En wat moeten we met die theologen, leraars, welbespraakte geleerden en voorgangers, die ons aanpraten, dat de bijbel factueel niet foutloos is? 
Luister naar de apostel: “Maar ik vermaan u, broeders, dat gij hen in het oog houdt, die, in afwijking van het onderwijs, dat gij hebt ontvangen, de onenigheden en de verleidingen veroorzaken, en mijdt hen...” (Romeinen 16:17).

We moeten hen zonder bedenking verwerpen. Zij spreken de woorden van de boze, bewust of onbewust, ze doen het.

Als we hen en hun leringen niet verwerpen, zijn we over enige tijd medepredikers van dezelfde dwalingen. En misschien bent u, lezer, reeds nu door hun boze redeneringen aangestoken. Keer daarvan terug.
 Houdt wat gij hebt, houdt Jezus vast
 en zijn onfeilbaar woord.
 Hij legt op ons geen and’re last,
 dan dat zijn dienstknecht hoort.
 Al zijn wij zwak, houdt goede moed.
 Zijn hand wordt nimmer moe.
 Als Hij een deur ons open doet.
 sluit niemand die weer toe.

 Houdt wat gij hebt, Hij komt weldra,
 opdat niet voor ons hoofd
 de kroon alsnog verloren ga, 
 door vijanden geroofd.
 Wie overwint, Hij schrijft op hem
 als op een zuil Gods naam,
 en die van ‘t nieuw Jeruzalem
 en Jezus’ nieuwe naam.

J. Ph. Buddingh