Diversen: Godsdienst en geweld

In de verschillende conflicten van de laatste jaren en zeker in het tragische gebeuren op 11 September hebben godsdienstige overtuigingen een grote rol gespeeld. Dat heeft sommigen er toe gebracht alle godsdienst als een bron van geweld te veroorde-len. Anderen zijn gaan zoeken naar antwoorden en oplossingen, die hun godsdienst kunnen vrijwaren voor bovengenoemde beschuldigingen. 

Christenen zeggen dikwijls, dat de kern van hun geloof de bood-schap van liefde is, maar dan blijft de vraag staan, hoe Psalm 137 met die boodschap van liefde te rijmen valt. Daarin wordt aan het einde gezegd: ”Gelukkig hij die uw kinderen (de kinderen in Babel) zal grijpen en tegen de rots verpletteren.” Ook andere passages in de Bijbel zijn daarmee niet verklaard, zoals de opdracht aan Israël om zeven volkeren in Kanaan uit te roeien, alle inwoners van Jericho om te brengen, en zo voort. Moeten we, wat sommigen aanprijzen, niet langer zoeken naar de enige en juiste betekenis van een tekst, maar een aantal verschillende interpretaties zoeken, zoals Joodse Rabbi’s al langer doen.? Moeten we de letterlijke zin van een Bijbelpassa-ge ondergeschikt maken aan hogere beginselen dan in de tekst te vinden zijn, en alles verwerpen, wat haat, discriminatie en onderdrukking zou bevorderen? Dat zou voor een Christen betekenen, dat hij de heilige Schrift niet langer als het bindende woord van God kan aanvaarden, wat weer in strijd is met zijn belijdenis, dat Jezus Christus waarachtig God is. Hij heeft immers gezegd, dat de Schrift niet gebroken kan worden en zal bestaan in eeuwigheid. 

Niet generaliseren.

De veroordeling van godsdienst als een bron van geweld en onderdrukking is te algemeen. Er is verschil tussen een religie, waarin er de uitdrukkelijke opdracht is elke andersdenkende te vermoorden en een andere overtuiging waarin die opdracht ont-breekt en moord veroordeeld wordt. Zij die zo generaliserend spreken behoorden dat te bedenken. 

Nu kan niet ontkend worden, dat ook door Christenen en in naam van het christendom geweld is gepleegd, zoals in de kruistochten en bij de vervolging van zogenaamde ketters. Maar het is niet de vraag of mensen, ook godsdienstige mensen, grote fouten kunnen maken. Ze kunnen dat zeker doen en hebben dat gedaan. Maar niet alleen op godsdienstige gronden. Men heeft gemoord door machtswellust, winstbejag, jaloezie en vele andere motieven, waarbij dikwijls godsdienstige overwegin-gen werden genoemd om de ware achtergrond te verbergen. 

Het is daarom noodzakelijk na te gaan, niet wat aanhangers van deze of gene godsdienst hebben gedaan, maar of hun gods-dienst hun leert geweld te plegen, zelfs moord. 

Verschil tussen Oud en Nieuw Testament.

Wat het Christendom betreft kan men van de geschriften van het Nieuwe Testament niet beweren, dat geweldpleging en moord daarin worden bevolen of aangeprezen, integendeel. Christus heeft geleerd, dat wij onze vijanden moeten liefhebben en heeft zelf voor hen die Hem aan een kruis spijkerden, gebeden. Wie met de Bijbelse geschriften enigermate bekend is, zal dat be-vestigen. 

Maar er zijn verschillende passages in het Oude Testament, die anders spreken. Het komt er op neer, dat het verwijt ten op-zichte van het boek en de leer van de Christenen zich beperkt tot het Oude Testament. Maar zij die dat verwijt uiten, zijn niet baanbrekend, want reeds vele jaren terug is er door meerderen gezegd, dat er een groot verschil is tussen de God van liefde in het Nieuwe Testament en de wrede God van oordeel in het Oude Testament. Is er voor dat verschil een steekhoudende verklaring? 

Verschillende tijden.

Er lijkt dus een verschil te zijn tussen de voorstelling van God in het Oude Testament en die in het Nieuwe Testament. Lijkt. Want dat verschil is er eigenlijk niet. Het Oude Testament getuigt talloze malen van de God die liefde is en het Nieuwe Testament sluit af met het boek de Openbaring, waarvan het grootste deel gevuld is met een beschrijving van de oordelen die over de wereld zullen komen. 

Er is een passage in Prediker 3, waar het volgende is geschre-ven: “Alles heeft zijn uur en ieder ding onder de hemel zijn tijd; er is een tijd om te baren en een tijd om te sterven, een tijd om te planten en een tijd om het geplante uit te rukken, een tijd om te doden en een tijd om te helen, een tijd om af te breken en een tijd om op te bouwen, een tijd om te wenen en een tijd om te lachen, een tijd om te rouwklagen en een tijd om te dansen, een tijd om stenen weg te werpen en een tijd om stenen bijeen te zamelen, een tijd om te omhelzen en een tijd om zich van omhelzen te onthouden, een tijd om te zoeken en een tijd om te laten verloren gaan, een tijd om te bewaren en een tijd om weg te werpen, een tijd om te scheuren en een tijd om dicht te naaien, een tijd om te zwijgen en een tijd om te spreken, een tijd om te beminnen en een tijd om te haten, een tijd van oorlog en een tijd van vrede.” (Verzen 1-9) 

Zo is er bij God een tijd om te waarschuwen en een tijd om niet meer te waarschuwen maar het oordeel te laten komen. Een voorbeeld daarvan hebben we in de dagen van Noach. Hij moest een grote ark bouwen, waarin mens en dier veilig zouden zijn in de grote vloed die als een oordeel van God zou komen. Honderd twintig jaar heeft hij aan dat grote schip gebouwd en al die jaren was zijn bouwen en waren zijn woorden een waarschuwing en een uitnodiging om dat oordeel niet te verachten, maar de veiligheid in de ark te zoeken. God had ook wel eerder kunnen oordelen, maar wachtte honderd twintig jaar en liet die gehele tijd de mensen door Noach waarschuwen. Dat was een tijd van barmhartigheid. Daarop volgde de tijd van oordeel. 

Hetzelfde vinden we in het boek Jona. De profeet Jona kreeg de opdracht om naar Nineve te gaan en daar het oordeel aan te kondigen. Hij ging echter de andere kant op, omdat hij vreesde, dat God toch nog barmhartig zou zijn. Hij had wel gelijk, want toen hij na een tweede opdracht in Nineve predikte, dat de stad over veertig dagen zou worden omgekeerd en de inwoners be-rouw toonden, liet God het aangekondigde oordeel niet komen.
Jona zei daarvan, dat hij om die reden was weggevlucht van zijn opdracht. Hij had wel geweten, dat God genadig en barmhartig en groot van goedertierenheid was. 

Maar er is ook het boek Nahum. Daarin kondigt die profeet het oordeel over Nineve aan, dat inderdaad is gekomen. We zien dus, dat er ook met betrekking tot Nineve een tijd van genade, maar ook een tijd van oordeel was. 

Er is ook de profetie van Jesaja in hoofdstuk 61: “De Geest des Heren is op mij, omdat de Here mij gezalfd heeft. Hij heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoe-digen om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevange-en vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis; om uit te roepen het jaar van het welbehagen des Heren en een dag der wrake van onze God.” (verzen 1 en 2) Hier worden ook de twee elementen genoemd: het jaar van het welbehagen Gods en de dag der wraak van God. Ik wijs er even op, dat het welbehagen met “het jaar” wordt aangeduid en de wraak met “een dag”, wat ons laat zien, dat God lange tijd genadig wil zijn en maar kort wil toornen. 

Van groter belang is, dat Christus in de synagoge in Nazareth die passage heeft voorgelezen: “De Geest des Heren is op mij, daarom dat Hij mij gezalfd heeft om aan armen het evangelie te brengen; en Hij heeft mij gezonden om aan gevangenen losla-ting te verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondigen het aangename jaar des Heren.” (Lukas 4:18 en 19) 

Het opvallende is, dat Hij aan het eind van die verzen iets heeft weggelaten. Hij las niet wat volgde op “het aangename jaar des Heren”, namelijk “de dag der wraak van onze God”. 

Waarom niet? Omdat de tijd voor de wraak nog niet gekomen was, ook nu nog niet. Tegen Nicodemus heeft Hij immers ge-zegd, dat God zijn Zoon niet in de wereld gezonden had om de wereld te veroordelen, maar om te behouden. (Johannes 3:17) Wij leven nog steeds in de tijd, waarin God wil behouden en niet oordeelt. 

Dat blijft echter niet zo. In Lukas 21 heeft de Heer gezegd: “Zodra gij nu Jeruzalem door legerkampen omsingeld ziet, weet dan dat zijn verwoesting nabij is. Laten dan die in Judea zijn, vluchten naar de bergen en die binnen de stad zijn, de wijk nemen, en die op het land zijn, er niet binnengaan, want dit zijn de dagen van vergelding, waarin alles wat geschreven is, in vervulling gaat.” (Verzen 20 en 21) 

Dagen van vergelding, de dag der wraak die in Jesaja 61 is ge-noemd. Ten dele is die profetie in het jaar 70 na Christus ver-vuld. Ten dele. Want de volledige vervulling komt nog, vooraf-gaande aan de verschijning van Christus die in vers 27 wordt genoemd. 

We zien dus, dat er een tijd van geduld, lankmoedigheid en genade is, het aangename jaar des Heren waarin wij nog leven, en dat er een andere tijd komt, de tijd van vergelding. Oud en Nieuw Testament stemmen daarin overeen.

De tijd die vooraf is gegaan aan de huidige periode, waarin God de gemeente bouwt.

Christus is gekomen om het aangename jaar des Heren uit te roepen. Voor zijn komst was er een andere tijd, de tijd voor Christus. 

Die gehele periode, vanaf de eerste mensen, kan worden aan-geduid met de woorden van Romeinen 3:25 “de zonden die tevoren onder de verdraagzaamheid Gods gepleegd waren”. Er is verschil tussen de lankmoedigheid van God in deze tijd van het aangename jaar des Heren en de verdraagzaamheid van God in de tijd voor Christus. Christus heeft door zijn offer-dood de grond voor de huidige tijd van Gods lankmoedigheid gelegd. In de tijd voor Christus was die grond nog niet gelegd, en heeft God verdraagzaamheid betoond. 

De periode voor Christus kan evenwel nader ingedeeld worden:
  1. De tijd voor de zondvloed, die met het onvermijdelijk oordeel van de vloed is afgesloten. 
  2. De korte tijd van dat allesomvattend oordeel. 
  3. De periode van de vloed tot de toren van Babel en Gods ingrij-pen. 
  4. De tijd van de spraakverwarring tot de Sinai. 
  5. De periode van de wet en Gods regering in het midden van Israël. 
  6. De tijd van de macht der heidenen, die nog voortduurt. Zie Jeremia 27:1-11 en Ezechiel 11:22-24. Het is de tijd van het beeld dat Nebukadnezar in zijn droom heeft gezien, die eindigt met de verschijning van Christus. Binnen die tijd valt ook onze periode waarin God zijn gemeente bouwt.


De opdracht in de Bijbel om volken uit te roeien.

De onder 5 genoemde periode is de tijd, waarin de opdracht aan Israël is gegeven om de volken in Kanaan uit te roeien. De Bijbel vermeldt geen opdracht aan godvrezende lieden in daar-aan voorafgaande tijden om andersdenkenden om te brengen. Het verwijt, dat de Bijbel gelovigen opdraagt geweld te gebrui-ken en mensen om te brengen betreft dan ook die opdracht aan Israel in de tijd waarin God in hun midden woonde. Die opdracht is uitsluitend aan het volk Israël gegeven, betreft uitsluitend de genoemde volken en gold uitsluitend voor die tijd. In een latere tijd is aan koning Saul de opdracht gegeven om de Amalekieten te vernietigen. In beide gevallen was Israël de macht die God gebruikte om zijn oordeel te voltrekken. Een opdracht om alle andersdenkenden om te brengen is nooit aan Israël gegeven. Geen enkel gelovig mens heeft aan de Bijbel een vrijbrief kunnen ontlenen om geweld of moord op andersdenkenden te plegen. 

Maar er is nog het laatste vers van Psalm 137, dat hen gelukkig noemt, die de kinderen van Babel tegen de rots zal verpletteren. Dat vers past niet onder de onder 5 vallende opdracht aan Israël en betreft een geheel andere tijd. De Psalm spreekt daar, zoals de meeste Psalmen, profetisch over de nachristelijke tijd, die echt nog niet is gekomen, de schrijverij van vele onkundigen ten spijt. 

Wat de volken in Kanaan betreft, de opdracht om hen om te brengen is te vergelijken met de zondvloed en met het oordeel over Sodom en Gomorrah. Voor de zondvloed was de godde-loosheid ten stop gestegen, zodat God het oordeel niet meer kon uitstellen. In Sodom en Gomorrah had de goddeloosheid eveneens de volle maat bereikt. In Genesis 18 lezen we, dat Abraham voorbidding heeft gedaan en gevraagd heeft, of de Heere de stad niet zou sparen, als er nog rechtvaardigen waren. De Heere heeft geantwoord, dat Hij de stad nog zou sparen, als er tien rechtvaardigen zouden zijn. Er waren er geen tien. Er was er nog maar een, Lot. De Heere wilde om die ene zijn vrouw en twee dochters en zelfs zijn aanstaande schoonzonen nog van het oordeel uitzonderen. We zien daaruit, dat God niet voor de tijd oordeelt en dat Hij niet graag oordeelt, maar integendeel geneigd is zich te ontfermen.

In die beide onafwendbare oordelen, de zondvloed en het oor-deel over Sodom en Gomorrah, hebben mensen geen rol ge-speeld. In het geval van de volken in Kanaan is dat anders geweest. Ook zij werden geoordeeld omdat de maat van hun zonden vol was. Bij Sodom was dat veel eerder het geval geweest. Van de genoemde volken heeft de Heere in Genesis 15:16 gezegd “de ongerechtigheid der Amorieten is tot nog toe niet volkomen”. Daarom moesten de Israëlieten meer dan vier-honderd jaren wachten voordat zij Kanaan mochten binnen trekken om als Gods instrument het oordeel aan de bewoners van het land te voltrekken. (Zie Genesis 15:13).

Er is dus geen sprake geweest van een toestemming of een bevel om naar willekeur andersdenkende mensen om te brengen. De opdracht gold uitsluitend die tijd en de met name genoemde volken, die, net als Sodom, de maat van de zonden volgemaakt hadden en daarom geoordeeld werden. Voor dat oordeel gebruikte God het volk Israël. Het zelfde geldt voor het oordeel over Amalek.
Lange tijd later is Israël ook door God geoordeeld, waarvoor de Here Assyrie en vervolgens Babel gebruikt heeft.

Sinds de dagen van Ezechiel is er een andere toestand ontstaan. De Here woont niet meer in een tempel op aarde en regeert niet meer vanuit Jeruzalem. Hij heeft de directe macht aan de volken overgedragen. De eerste universele machthebber onder de mensen was Nebukadnezar. (Jeremia 27:6-8). Met hem is de tijd van de volken begonnen. Die zal voortduren tot de komst van Christus. De voorstelling van de opeenvolgende wereldrijken vinden we in de droom van Nebukadnezar en het visioen van Daniel. 

Het is dus absoluut onjuist om het christendom en de Bijbel gelijk te schakelen als een bron van geweld en oorlog met andere religies, waarin er een gebod is voor de aanhangers van die godsdienst om alle andersdenkenden te vermoorden. Het christendom en het Jodendom hebben nooit een dergelijk gebod gekend en in de Bijbel is dat niet te vinden.

Psalm 137.

De psalmen zijn heel sterk profetisch. Zij spreken onder andere over het lijden van Christus (Psalm 22, 40, 69 en vele andere), en over het lijden van Israël (Psalm 79, 80 en vele andere), niet alleen in voorbije tijden, maar ook in de toekomst. Er komt een tijd, de nachristelijke tijd, als de taak van de gemeente op aarde is afgelopen, dat de Here weer naar Israël zal omzien en met hen zal handelen in tuchtiging, zoals Hij met de broers van Jozef in de hongertijd heeft gedaan, opdat zij zich bekeren en alsnog Jezus Christus aannemen. De psalmen spreken in het bijzonder over die tijd van tuchtiging, de tijd van de grote toekomstige verdrukking en ook van het oordeel, dat God tenslotte over de volken zal brengen. In dat oordeel zal Hij opnieuw Israel inschakelen, zoals we lezen in Jesaja 41:14-16, Jeremia 51:19-23, Zacharia 12:6-9 en Micha 4:13, 5:6-8. Om deze dingen goed uit te leggen zou een omvangrijke verhandeling over de profetieën nodig zijn. Dat zou dit artikel tot een lijvig boekwerk maken, wat niet de opzet is. Het is genoeg, als duidelijk wordt, dat de bedoelde Psalm met vele andere op de tijd van het toekomstig oordeel betrekking heeft en geen oorlogen en terrorisme zoals wij dat kennen, rechtvaardigt of aanprijst. 

Zoals de Prediker gezegd heeft, is er een tijd van genade, maar ook een tijd van oordeel. Het is nu al ongeveer tweeduizend jaar de aangename tijd van genade. En als God genadig is, mag uiteraard de Christen geen andere houding dan die van genade aannemen. Als straks de tijd van de gemeente (de kerk op aarde) voorbij is, en God de oordelen over de wereld gaat brengen, die in het boek de Openbaring beschreven zijn, zou het onjuist zijn om God te bekritiseren en te beweren, dat het beter zou zijn genade te bewijzen. God beslist wanneer het de tijd voor het oordeel is. In die dagen zullen zij, die de antichrist niet volgen, maar God vrezen, in overeenstemming daarmee tegenover de goddelozen een houding aannemen, waarin het laatste vers van Psalm 137 past. 

We vinden in Openbaring 11:17 en 18 een lofzegging van de oudsten in de hemel, waarin wij in onze tijd van genade moeilijk zouden kunnen meegaan: “Wij danken U, Here God, Almachtige, die is en die was, dat Gij uw grote macht hebt opgenomen en het koningschap hebt aanvaard; en de volkeren waren toornig geworden, maar uw toorn is gekomen en de tijd voor de doden om geoordeeld te worden en om het loon te geven aan uw knechten, profeten, en aan de heiligen en aan hen die uw naam vrezen, aan de kleinen en de groten en om te verderven wie de aarde verderven”. 

Wij kunnen ons niet voorstellen, dat we zouden danken omdat God toornt. Maar wij leven dan ook in een andere tijd, die van genade. In de dagen van Gods wraak zal dat geheel anders zijn. In die tijd past vers 9 van Psalm 137 en passen ook andere passages, zowel in de psalmen als in andere profetische Bijbel-boeken. Met oorlogen, terrorisme, moord en dergelijke zaken heeft dat niets te maken. Het betreft het feit dat God eenmaal oordelen zal en dat Hij zijn beloften aan Israël alsnog zal ver-vullen. 
 
J. Ph. Buddingh