Diversen: Zonde en Zonden

Er is een verschil tussen "zonde" en "zonden". Het is hetzelfde verschil als dat tussen een wilde appelboom en zijn vruchten. 
De daden of werken van de zondige mens, al wat hij bedenkt, spreekt en doet, zijn zondig. "Zij hebben allen gezondigd" zegt de Schrift in Romeinen 3:23.
Ieder mens wordt dus door "zonden" gekenmerkt. Dat zijn, om het beeld van de appelboom weer te gebruiken, de zure appelen, die aan de boom groeien.

Die boze werken, de zonden, komen voort uit een bron, de boze en zondige natuur van de mens, ook wel genoemd de erfzonde, de oude mens, het vlees, of "de zonde, die in ons woont", zoals in Romeinen 7:20 geschreven is. Dat is de verkeerde boom.

Als iemand een wilde appelboom in zijn tuin heeft en het betreurt, dat er onbruikbare vruchten aan groeien, kan hij die er natuurlijk uitschudden of afplukken. De narigheid is vanzelf, dat de boom het volgende jaar weer dezelfde onbruikbare vruchten zal dragen. De afdoende oplossing is het omzagen of rooien van die boom.

Het wegdoen van de vruchten is niet genoeg. Ook de boom moet worden opgeruimd. Dat zijn twee dingen.

De verkeerde vruchten, de zonden, weggedaan. De verkeerde vruchten van de zondige mens, de zonden, moe-ten worden weggedaan. Daarover heeft Petrus in 1 Petrus 2:24 geschreven: "Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout; opdat wij, der zonden (meervoud) afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt." Dat betreft onze zondige daden.

De zondige natuur, de zonde, geoordeeld. Maar het tweede moet ook gebeuren, dat wil zeggen, de boom moet omgehakt worden. Daarover heeft Paulus in 2 Korinthiers 5:21 geschreven: 
"Want Dien, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde (enkelvoud) voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem".

Daardoor kon de apostel in Romeinen 8:3 schrijven: "Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleses, en dat voor de zonde, de zonde veroor-deeld in het vlees". Daar staat niet, dat God de zonden van hen die geloven, op Christus heeft gelegd. Dat heeft God wel gedaan, maar hier staat iets anders, dat God namelijk "de zonde in het vlees", dat is de zondige natuur, veroordeeld heeft.

De slang aan het hout, beeld van Christus tot zonde gemaakt.

Daarom kon de Heere in Johannes 3:14 tegen Nicodemus zeggen: "En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzo moet de Zoon des mensen verhoogd worden; opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe".
Het lijkt vreemd, dat de Heere Jezus aan het kruis hier met de slang aan een hout vergeleken wordt, daar de slang immers van de duivel spreekt: "En de grote draak is geworpen, namelijk de oude slang, welke genaamd wordt duivel en satanas, die de gehele wereld verleidt, hij is, zeg ik, geworpen op de aarde; en zijn engelen zijn met hem geworpen". De verklaring is, wat we in 2 Korinthiers 5:21 vonden, dat God zijn Zoon tot "zonde" gemaakt heeft en Hem geoordeeld heeft, alsof Hij "de zonde", de bron van ons kwaad was, wel geschikt om door een slang weer te geven.
Bijgevolg zal niemand wegens zijn zondige natuur veroordeeld worden. God heeft die al geoordeeld in Christus.

Het oordeel naar de werken, niet naar de erfzonde. De vermelding van het oordeel voor de grote witte troon in Openbaring 20:11-15 bevestigt dat: "En ik zag een groten witten troon, en Dengene, Die daarop zat, van Wiens aangezicht de aarde en de hemel wegvloden, en geen plaats is voor die gevon-den. 12 En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken. 13 En de zee gaf de doden, die in haar waren; en de dood en de hel gaven de doden, die in hen waren; en zij werden geoordeeld, een iegelijk naar hun werken".

Het is ook te begrijpen. Stel dat iemand jong gestorven is en voor Gods troon wegens zijn zondige natuur verooreeld zou worden, daar hij nog geen werken had gedaan. Dan zou hij kunnen zeggen: ik heb niet gevraagd om geboren te worden en kon dat ook niet voorkomen. Waarom wordt ik verantwoordelijk gehouden voor iets, waarin ik de hand niet gehad heb en wat ik ook niet kon voorkomen? Dat zal nooit gehoord worden voor Gods troon, omdat het oordeel uitsluitend "naar de werken" zal zijn.

De kleintjes, die geen werken gedaan hebben. Kleine kinderen, baby´s bijvoorbeeld, hebben geen werken gedaan. Hun strafregister is blanco, ook al hebben zij een zondige natuur. Die natuur, "de zonde in het vlees" heeft God echter reeds in Christus geoordeeld. En aangezien bij die persoon geen werken gevonden worden, zal hij niet verooor-deeld worden, Gode zij dank. Het verklaart ook, hoe de Heere kon zeggen: "hebt gij nooit gelezen: Uit den mond der jonge kinderen en der zuigelingen hebt Gij U lof toebereid?" Ja, de hemel zal gevuld zijn met zuigelingen, die Hem de lof zullen brengen. Gode zij dank voor zijn onuitsprekelijke genade.

J. Ph. Buddingh