Diversen: Tongentaal, teken voor ongelovigen


 

In 1 Korinthe14:27 en 28 heeft de apostel iets over het spreken in vreemde talen gezegd. Dat is bedoeld om het veelvuldig gebruik van die gave in Korinthe te beperken of op zijn minst te reguleren. 
Dat spreken in talen is een zaak, waarover veel misverstand bestaat, wat een uitgebreide behandeling rechtvaardigt. We moeten daarvoor teruggaan tot het eerste geval, waarin christenen door een gave van de Heilige Geest in vreemde talen gesproken hebben. Dat is op de Pinksterdag geweest, nadat de Heilige Geest was uitgestort.

Wat een gebeurtenis op die dag! De Heer vervulde zijn belofte en stortte zijn Geest uit op hen, die tot dan toe geloofd hadden, waardoor zij de kracht ontvingen, die Hij vóór zijn hemelvaart beloofd had (Hand. 1:8). Zij werden daardoor samengevoegd tot het lichaam van Christus, zoals Paulus in 1 Korinthe 12:13 schreef, en tegelijk verzegeld met de Geest van God. Over de zegen van die gave van God kan heel wat gezegd worden. 
Maar ik wil het, om klaarheid in ons onderwerp te brengen, van een ongebruikelijke kant benaderen, van de kant van Israël. Een dag van zegen was het voor de discipelen van de Heer, toen zij de Geest van God ontvingen. Maar was het voor het volk Israël ook een gezegende dag? Ongehoord en verontrustend. Er waren bijzonder veel Joden bijeen, want het was het Pinksterfeest, één van de drie feesten, waarop zij naar de wet naar het heiligdom moesten gaan. En op die feestdag voor Israël gebeurde het, dat zij, die aanhangers van Jezus de Nazarener waren, in meerdere vreemde talen de grote werken Gods gingen verkondigen. In de heilige stad en op het feest van de Joden, talen van vreemden, van de heidenen! Een ongehoorde en zeer ongewone gebeurtenis. Moest in talen van de heidenen van de grote werken Gods gesproken worden? Had God niet alle eeuwen door de taal van Israël gebruikt? Meer dan veertien talen der heidenen werden gehoord!

Talen van de heidenen om over God te spreken? Dat was nagenoeg heiligschennis. Het Hebreeuws was toch de taal van de Schriften en van de Godsopenbaring.

Ja, de profeet Daniël had inderdaad de taal van de Chaldeeën gebruikt. Maar dat was een tijd geweest, waarin God zijn volk tuchtigde wegens hun zonden, de tijd van de ballingschap. In dit geval echter werden de werken Gods nota bene in Jeruzalem in heidense talen verkondigd. Vergissing was uitgesloten, want de talen werden herkend door de Joden, die in de landen woonden, waar die talen de volkstaal waren. 
De hoorders verbaasden zich, waren buiten zichzelf van verwondering en waren geheel met de zaak verlegen (NBG vertaling). Een andere vertaling zegt: zij waren ontroerd, zij ontzetten en verwonderden zich en waren in verlegenheid. Het is duidelijk, dat zij van hun stuk gebracht waren. 
Geen wonder. Veranderde de Heer zijn werkwijze en sprak Hij niet meer door Israël en de taal van Israël? Gebruikte Hij voortaan bij voorkeur de talen van de heidenen? Dat zou niets minder dan een oordeel voor Israël betekenen, een duidelijk teken van Gods afkeuring en toorn.

Inderdaad, een teken van Gods toorn. De Heer begon te doen, wat Hij in Mattheüs 21:40-43 gezegd had: Wanneer nu de heer van de wijngaard komt, wat zal hij met die pachters doen? Zij zeiden tot Hem: Een kwade dood zal hij die kwaden doen sterven en de wijngaard zal hij verhuren aan andere pachters, die hem op tijd de vruchten zullen afleveren. 
Jezus zeide tot hen: Hebt gij nooit gelezen in de Schriften: De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, deze is tot een hoeksteen geworden; van de Here is dit geschied, en het is wonderlijk in onze ogen? 
Daarom, Ik zeg u, dat het Koninkrijk Gods van u zal weggenomen worden en het zal gegeven worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt.
 
Niet meer Israël, maar een ander volk, de gemeente, zou voortaan Gods getuige op aarde zijn. Israël werd (voorlopig) terzijde gesteld, wat in het jaar 70 met de verwoesting van Jeruzalem en de tempel een feit werd. 
Dat andere volk, de gemeente, is niet Israël. Het is het gebouw van God, waarvan Jezus Christus de hoeksteen is, bestaande uit Joden en heidenen. 
Aan Israël wordt men door natuurlijke geboorte toegevoegd, maar aan die gemeente uitsluitend door bekering en geloof.

Het teken, dat God voorzegd had.

Ja, God oordeelde Israël. Het spreken in vreemde talen was daarvan het teken, dat Jesaja eeuwen tevoren reeds had voorzegd: Voorwaar, door mensen die een onverstaanbare taal spreken, en in een vreemde tongval zal tot dit volk spreken Hij, die tot hen gezegd heeft: Dit is de rust, geeft de vermoeide rust, en dit is de verademing. Maar zij wilden niet horen (28:11 en 12).

Die bedreiging werd op de Pinksterdag werkelijkheid, want de menigte liep te hoop en verbaasde zich, want een ieder hoorde hen in zijn eigen taal spreken. 
En buiten zichzelf van verwondering zeiden zij: Zie, zijn niet al dezen, die daar spreken, Galileeërs? En hoe horen wij hen dan een ieder in onze eigen taal, waarin wij geboren zijn? Parten, Meden, Elamieten, inwoners van Mesopotamie, Judea en Kapadocie, Pontus en Asia, Frygie en Pamfylie, Egypte en de streken van Libië bij Cyrene, en hier verblijvende Romeinen, zowel Joden als Jodengenoten, Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze eigen taal van de grote daden Gods spreken.

Maar niet allen reageerden gelijk. Er waren ook Israëlieten, die de verschillende talen niet kenden en dus niet verstonden wat gezegd werd. Zij reageerden spottend, en zeiden, dat de sprekers dronken waren (Hand. 2:13). Het teken werkte dus alleen bij hen, die één of meerdere van de gesproken talen kenden. 
Hun verbazing was des te groter, daar zij wisten, dat de sprekers Galileërs waren en die stonden er niet voor bekend, dat zij geletterd waren.

Dat teken voor Israël werkt nog steeds door. Tot op vandaag wordt niet in het Hebreeuws, maar in talloze talen van heidenen (niet-Joden) de boodschap van God in de wereld uitgedragen. En terwijl het Oude Testament grotendeels in de taal van Israël is geschreven, is het Nieuwe Testament in het Grieks, de taal van de volken, geschreven. Men spreekt bovendien in het algemeen over Christus en christenen en niet over de Messias. Zelfs de aanduiding van Hem, naar wie Israël verlangend uitzag en nog uitziet, is door een Grieks woord vervangen. Dat moest de Joden doen vragen, waarom God dat toelaat. Zij moesten het teken verstaan, dat God zelfs hun taal niet meer wil gebruiken en dat zij onder de toorn liggen. 
Helaas verstaan de meesten het niet. En blijkbaar verstaan veel christenen het evenmin. Want er is ongelooflijk veel misverstand over dat spreken in vreemde talen. Men heeft het dan over tongentaal. Maar Lukas laat ons weten, dat er in gewone talen van de volken gesproken werd, verstaanbaar voor wie de taal beheerste. Er wordt ook niet gezegd, dat de sprekers met die talen God loofden, neen, zij spraken de grote werken Gods voor de aanwezige feestgangers.

Het begin van de gemeente.

Op de Pinksterdag zijn meerderen diep onder de indruk gekomen. In zijn toespraak wees Petrus de Joden met nadruk op hun schuld in de verwerping van Christus, want er was verband tussen die schuld en het teken van de vreemde talen (Hand. 2:23 en 36). 
Velen werden dan ook in het hart getroffen en zij zeiden tot Petrus en de andere apostelen: Wat moeten wij doen, mannen broeders? 
En Petrus antwoordde hun: Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen, die verre zijn, zovelen als de Here, onze God, ertoe roepen zal. (Hand. 2:37-39).

Zij moesten zich bekeren en zich laten dopen. Zij waren Israëlieten, kinderen van het verbond met Abraham. De mannen onder hen waren ongetwijfeld besneden. Toch moesten zij zich bekeren, want geen Jood werd behouden omdat hij tot het verbondsvolk behoorde. Ook moesten zij zich laten dopen, want de besnijdenis was wel het teken van het verbond met Abraham, maar de doop was het teken, dat men voor Jezus Christus koos en dat laatste was nodig. Petrus zei zelfs: Laat u behouden uit dit verkeerde geslacht (vers 40). Uit welk verkeerd geslacht? 
Uit Israël. Door geloof en doop werden zij uit Israël bij de gemeente gevoegd. Zij konden niet bij Israël, het verbondsvolk, gevoegd worden, want zij waren als Israëlieten en als kinderen van dat verbond geboren. 
In vers 41 wordt gezegd: Zij dan, die zijn woord aanvaardden, lieten zich dopen en op die dag werden ongeveer drieduizend zielen toegevoegd. Toegevoegd waarbij? 
Bij de gemeente. Niet bij Israël.

De gemeente is niet Israël en Israël is niet de gemeente. De gemeente, het lichaam van Christus, maar ook het huis Gods, is gebouwd op het fundament van apostelen en profeten (Efeze 2:20), wat van Israël beslist niet gezegd kan worden. Bovendien is Jezus Christus de door Israël verworpen hoeksteen. Als de Verworpene kan Hij echter niet de hoeksteen van Israël zijn, omdat Israël ver voor zijn verwerping ontstaan is. Neen, op die Pinksterdag, toen de Geest werd gegeven aan allen, die geloofden, is de gemeente ontstaan, niet Israël

De gave van de talen onder de heidenen.

Maar de Heer heeft de gave om in verschillende talen te spreken, niet alleen aan Joodse gelovigen gegeven. We weten, dat Cornelius, de Romeinse hoofdman, en de zijnen, nadat zij geloofd hadden en de Heilige Geest ontvangen hadden, als bewijs daarvan ook in talen spraken (Hand. 10:45-46). Hetzelfde is met de twaalf Joodse mannen in Efeze gebeurd, die met de doop van Johannes gedoopt waren, maar van de Heer Jezus niet wisten. Nadat zij de Heilige Geest ontvangen hadden, spraken ook zij in vreemde talen. 
Dit zijn de enkele gevallen, die genoemd zijn. Van de talloze anderen, die geloofden en de Geest ontvingen, wordt niet gezegd, dat zij in talen spraken. Paulus heeft er zelfs nadruk-kelijk op gewezen, dat niet alle christenen die gave ontvangen hadden: God heeft sommigen aangesteld in de gemeente, ten eerste apostelen, ten tweede profeten, ten derde leraars, ver-volgens krachten, daarna gaven van genezing, bekwaamheid om te helpen, om te besturen, en verscheidenheid van tongen. Zijn zij soms allen apostelen? Allen profeten? Allen leraars? Allen krachten? (neen immers) 
Hebben soms allen gaven van genezing? Spreken soms allen in tongen? Vertolken zij soms allen? 
(Neen immers.1 Kor. 12:28-30).

De gedachte, dat de gave om in talen te spreken een bewijs is, dat iemand de Heilige Geest heeft ontvangen, ging slechts op in de genoemde uitzonderlijke gevallen. 
Bij Cornelius was erg duidelijk waarom de Geest van God die gave gaf. De Joodse gelovigen hadden immers nog niet begrepen, dat er bij God geen aanneming des persoons is, maar dat onder elk volk, wie Hem vereert en gerechtigheid werkt, Hem welgevallig is (Hand. 10:34-35). Om die Joodse gelovigen te laten zien, dat God ook aan heidenen de bekering ten leven geschonken had (Hand. 11:18), gaf de Geest hun de gave om in vreemde talen te spreken, hetzelfde als de Geest op de Pinksterdag had gedaan. Daardoor kon geen gelovige Jood meer betwijfelen dat de Heer de heidenen ook wilde aannemen.

Op de Pinksterdag was het spreken in talen een teken voor ongelovige Joden. In de bovengenoemde gevallen was het eveneens een teken, daarvan, dat God ook de heidenen in genade aanvaardde. 
In 1 Korinthe 14:21-22 heeft Paulus zelfs geschreven, dat de vreemde talen als een teken bedoeld zijn, met name voor onge-lovigen: In de wet staat geschreven: Door lieden van een andere taal en door lippen van vreemden zal Ik tot dit volk spreken, en toch zullen zij naar Mij niet luisteren, zegt de Here. Derhalve zijn de tongen een teken, niet voor hen, die geloven, maar voor de ongelovigen; de profetie echter is niet voor de ongelovigen, maar voor hen, die geloven.

1 Korinthe 14 is de enige Schriftplaats, waarin het spreken in talen leerstellig behandeld wordt. En vers 22 in dat hoofdstuk is de enige tekst, waarin het doel van de gave om in talen te spreken, genoemd wordt: Een teken voor de ongelovigen. We hebben overdacht, dat het spreken in talen op de Pinksterdag inderdaad als een teken voor de ongelovigen fungeerde. 
Aan de vermelding van het doel van het spreken in talen in de verzen 21-22 van 1 Korinthe gaat de volgende vermaning vooraf: Broeders, weest geen kinderen in het verstand, maar in de boosheid; wordt in het verstand volwassen. 
Waarom die vermaning? En wat heeft die met het onderwerp van 1 Korinthe 14 te maken?

Dit: De Korinthiërs verstonden niet, waarvoor de Heer de gave om in talen te spreken, gaf. Zij waren dus kinderen in het ver-staan. Daardoor gebruikten zij die gave niet als een teken voor ongelovigen, maar om in de gemeente te spreken. Dat mis-verstand hoefde niet boos te zijn, maar zou het wel zijn, als zij met die gave trachtten te pronken, wat sommigen blijkbaar deden door hun vleselijke en hoogmoedige gezindheid (3:3 en 5:3). 
Paulus schreef in de verzen 18 en 19 Ik dank God, dat ik meer dan gij allen in tongen spreek; maar in de gemeente wil ik liever vijf woorden met mijn verstand spreken, om ook anderen te onderwijzen, dan duizenden woorden in een tong. Het is dus duidelijk, dat de apostel er niet over dacht om in de gemeente in vreemde talen te gaan spreken. Waarom niet? 
Omdat de apostel die gave uitsluitend wilde gebruiken voor het doel, waartoe de Geest ze gegeven had: een teken voor ongelovigen. Daarom ook liet hij op deze woorden de vermaning volgen, dat zij geen kinderen in het verstand moesten zijn en moesten begrijpen waartoe het spreken in talen diende. ,h2>Het grote misverstand.

Hoewel de apostel in 1 Korinthe 14:22 heeft geschreven, dat de talen tot een teken voor de ongelovigen zijn en niet voor de gelovigen bedoeld zijn, hebben velen zich vastgebeten in de woorden in de verzen 2-4 en menen, dat de talen bedoeld zijn om tot God te spreken, geheimenissen te spreken en zichzelf te stichten: Want wie in een tong spreekt, spreekt niet tot mensen, maar tot God, want niemand verstaat het; door de Geest spreekt hij geheimenissen. Maar wie profeteert, spreekt voor de mensen stichtend, vermanend en bemoedigend. Wie in een tong spreekt, sticht zichzelf, maar wie profeteert, sticht de gemeente. 
Maar wordt in deze teksten gezegd, wat het doel van het spreken in talen is?

Overweeg het volgende:
1 Het doel wordt in vers 22 genoemd: "een teken voor on-gelovigen". Kan dan tegelijk het doel zijn "tot God spreken en zichzelf stichten"? Neen, dat kan niet. 
2 Bovendien, waartoe geeft de Heer in het algemeen gaven? Waartoe kan mijn oog zien? Is dat tot nut van het oog of tot nut van het lichaam? Het laatste. 
Waartoe kan de voet gaan? Is dat tot nut van die voet of tot nut van het lichaam? Het laatste. Hetzelfde geldt voor alle leden van een lichaam. 
Zo is het ook met het lichaam van Christus, de gemeente. De Heer geeft iemand een gave tot nut van het geheel en niet tot nut van zichzelf. Een gave om zichzelf te stichten is met dit beginsel in strijd en kan helemaal niet! 
3 Zou men in een vreemde taal beter tot God kunnen spreken of Hem beter kunnen prijzen? Is God de ene taal welgevalliger dan de andere? Dat is ondenkbaar. En heeft mijn lof meer waarde, als ik die in een andere taal breng? Ziet de Heer de tong aan, of ziet Hij het hart aan? Het laatste. 
Zelfs als ik een taal van de engelen God zou kunnen loven, zou mijn lof in de eigen taal, maar met een warmer hart, voor de Heer meer betekenen. Kortom, de taal, waarin ik God loof, doet er absoluut niet toe. Het gaat om de inhoud en het hart. God geeft beslist geen gave om Hem beter te kunnen prijzen. Hij geeft gaven tot opbouw en nut van de gemeente. 
4 Aan de woorden "door de geest spreekt hij geheimenissen" gaat vooraf: "want niemand verstaat het". Er werden in de talen geen verborgenheden of nieuwe waarheden verkondigd. De zaak was alleen, dat we altijd geheimen zullen spreken, als we onverstaanbaar spreken, ook al vertellen we de meest bekende dingen. 
We mogen trouwens geen nieuwe openbaringen verwachten, daar het Woord Gods is afgerond met de dienst van Paulus:Haar dienaar ben ik geworden krachtens de bediening, die mij door God is toevertrouwd, om onder u het woord van God volledig te maken (Een betere weergave van Kolosse 1:25). Tenslotte, welk nut zou het spreken van geheimenissen hebben voor de spreker (geen), voor de hoorder, die niets verstaat (geen) of voor God (voor wie geen geheimen bestaan)?

Waarom heeft Paulus de verzen 2-4 dan geschreven? Om de gelovigen in Korinthe te doen beseffen, dat het spreken in talen in de gemeente niet stichtte en dat zij beter konden streven naar het spreken van het Woord Gods (profetie). 
Als Paulus schrijft: wie in een taal spreekt, spreekt voor God, want niemand verstaat het, zegt hij niet, dat in vreemde talen spreken bedoeld is om God te bereiken. Hij wil slechts zeggen, dat het magere resultaat is, dat alleen God het hoort. We kennen de zegwijze: wie met pek omgaat, wordt er mee besmet. Is daarmee gezegd, dat pek bestemd is om te besmetten? Neen immers. Er wordt slechts gezegd, wat het gevolg is van het omgaan met pek. 
Hetzelfde geldt voor: wie in een taal spreekt, sticht zichzelf. Hij noemt daarmee niet het doel, maar het arme resultaat van het spreken in een taal die niemand verstaat.

Ach, wat een misverstand. Broeder, zuster, zoek niet om in talen te spreken, teneinde tot God te kunnen spreken. De toegang tot God is vrij voor ieder kind van God en Hij hoort naar ons in onze eigen taal en weet precies wat wij bedoelen. De psalmist zei in psalm 139 Want er is geen woord op mijn tong, of, zie, Here, Gij kent het volkomen. Is dat niet genoeg? 
Zoek ook niet in talen te spreken teneinde uzelf te stichten. Die aandacht voor het eigen belang is niet uit God. Zoek het belang en de stichting van uw medegelovigen. Dat is het doel van Gods Geest. Spreek het verstaanbare woord van God. Tracht evenmin in talen verborgenheden te verkondigen, want welk nut heeft die verkondiging als niemand het verstaat? En voor God hoeft niemand verborgenheden te spreken, Hij kent ze alle. 
Er is nog een belangrijke overweging. We zijn bij alles, wat we doen, tegenover de Heer verantwoordelijk, zeker bij hetgeen we in de gemeente doen. De vrouwen moeten in de gemeente dus zwijgen (1 Korinthe 14:34). En Petrus schreef in zijn brief:Spreekt iemand, laten het woorden zijn als van God (1 Petrus 4 vers 11) 
De verantwoordelijkheid daarvoor legde hij bij de gelovige lezers. Hoe kan iemand, die onverstaanbare klanken voortbrengt, nagaan, of hij aan die verantwoordelijkheid voldoet? Hoe kan hij gehoorzaam zijn, als zijn verstand en zijn wil zijn uitgeschakeld en hij zegt, wat noch hij noch iemand anders weet? Hoe zal hij voorkomen, dat een verkeerde geest hem laat zeggen, wat tot oneer van de Heer is? Paulus schreef: De geesten der profeten zijn aan de profeten onderworpen (1 Korinthe 14:32). Het is dus volkomen onschriftuurlijk, als een christen zich willoos door welke geest dan ook laat leiden. Als de spreker weet, wat hij zegt, kan hij het beter in zijn eigen taal en verstaanbaar spreken. Als hij het niet weet en ook de hoorders niet, is hij absoluut onverantwoord bezig en zet hij de deur open voor de boze om temidden van Gods kinderen godslasteringen te uiten. Totaal verwerpelijk!

Nu blijft nog de volgende vraag: Als de talen als teken voor ongelovigen bedoeld zijn en profetie voor de gelovigen is, waarom schreef de apostel dan: Indien dan de gehele gemeente bijeengekomen is en allen in tongen spreken, en er komen toehoorders of ongelovigen binnen, zullen zij niet zeggen, dat gij wartaal spreekt? 
Maar als allen profeteren en er komt een ongelovige of toehoorder binnen, dan wordt hij door allen weerlegd, wordt hij door allen doorgrond, het verborgene van zijn hart komt aan het licht en hij zal zich ter aarde werpen, God aanbidden en belijden, dat God inderdaad in uw midden is
 (de verzen 23-25)?

Het antwoord is, dat talen wel een teken voor ongelovigen zijn, maar niet als teken functioneren, als de toehoorders de taal niet kennen. We hebben gezien, dat er op de Pinksterdag ook waren, bij wie het teken niet werkte en dat zij spottend zeiden: zij zijn dronken, dezelfde gedachte als: zij spreken wartaal. Deze verzen beklemtonen dus, dat vreemde talen spreken, als niemand ze verstaat, zinloos is. 
Daarop sluiten de verzen 27 en 28 aan: Indien er in tongen spreken, laten het er twee, ten hoogste drie zijn, ieder op zijn beurt, en laat één uitleg geven. Is er echter geen uitlegger, dan moet men zwijgen in de gemeente, maar tot zichzelf en tot God spreken. 
Het spreken in talen moest zinvol zijn. Dat kon het zijn, indien het vertaald werd. Zonder dat zou het niet tot stichting zijn en moest het achterwege blijven. De Heer heeft zijn gemeente immers lief en zoekt slechts wat haar opbouwt en sticht. De beperkende woorden "ten hoogste" drie, vinden we niet bij de aanwijzingen voor de profeten: Dat twee of drie profeten spreken. Het is duidelijk, dat de apostel het veelvuldig spreken in talen in de gemeente aan banden trachtte te leggen.

Om dit af te ronden, in de verzen 39 en 40 sloot de apostel het onderwerp af met het volgende: Zo dan, mijn broeders, streeft ernaar te profeteren, en belemmert het spreken in tongen niet. Laat alles betamelijk en in goede orde geschieden. 
Ook hier maant de apostel om te streven naar hetgeen de gemeente kon stichten, profetie (de bediening van Gods Woord), en moedigde hij het spreken in talen niet aan. Hij wilde slechts voorkomen, dat men als reactie op zijn betoog alle spreken in talen zou verhinderen. Als de Geest het zou nodig oordelen, mag een mens het niet tegenhouden. Die woorden doen evenwel geen afbreuk aan het betoog van de apostel.

Een slotwoord.

Wie zich afvraagt, waarom de Heer in onze tijd die gave niet zou geven, mag bedenken, dat dit wonder en zoveel andere wonderen en tekenen in Hebreeën 6:5 als volgt genoemd worden: Want het is onmogelijk, degenen, die eens verlicht zijn geweest, van de hemelse gave genoten hebben en deel gekregen hebben aan de Heilige Geest, en het goede woord Godsen de krachten der toekomende eeuw gesmaakt hebben… 
Die krachten waren gesmaakt in het verleden, terwijl het eigenlijk krachten van de toekomst waren. Hoe valt dat te verklaren?

De dingen, die kenmerkend zullen zijn voor de toekomstige eeuw, als Christus in heerlijkheid is verschenen, werden in de dagen van Christus op aarde reeds gesmaakt, daar de bedoelde Koning immers reeds gekomen was. 
Ook na zijn hemelvaart liet de Heer deze dingen naar zijn belofte nog plaats vinden, omdat Israël nog niet terzijde gesteld was en de Heer het volk nog de mogelijkheid liet, Hem alsnog aan te nemen. Hij zou dan zijn teruggekomen en het koninkrijk opgericht hebben, zoals Petrus in Handelingen 3 heeft gezegd: Komt dan tot berouw en bekering, opdat uw zonden uitgedelgd worden, opdat er tijden van verademing mogen komen van het aangezicht des Heren, en Hij de Christus, die voor u tevoren bestemd was, Jezus, zende; 
Hem moest de hemel opnemen tot de tijden van de wederoprichting aller dingen,
 waarvan God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten, van oudsher.
 
Petrus zegde het volk toe, dat de Messias zou terugkomen en dat de heerlijke tijd van de wederoprichting aller dingen zou aanbreken, als zij zich bekeerden. Bij die belofte en dat vooruitzicht pasten de krachten der toekomstige eeuw, de tijd van de wederoprichting aller dingen.

Door de hardnekkige verwerping van de verheerlijkte Heer, die zij met de steniging van Stefanus bezegeld hebben, is de tijd van het aanbod aan Israël reeds lang voorbij. De Heer bouwde inmiddels reeds zijn gemeente, bestaande uit Joden en heidenen, die Hij zalig noemt, omdat zij niet gezien hebben en toch geloven(Johannes 20:29). Laten we niet verlangen naar het mindere deel van hen, die geloven nadat zij gezien hebben. Wij wandelen immers door geloof en niet door aanschouwen (van wonderen of tekenen, 2 Korinthe. 5:7). 
Als de periode, waarin God de gemeente bouwt, voorbij zal zijn, zal de Heer weer naar Israël omzien. Dan zullen zij zien op Hem, die zij doorstoken hebben en zal God tenslotte alle beloften voor hen vervullen.

J.Ph.Buddingh