Diversen: Tongentaal

De zogenaamde tongentaal.

1 God sprak door Israël.

Wie enigszins weet heeft van de Bijbel, zal waarschijnlijk ook weten wat Paulus in het begin van Romeinen 3 heeft geschreven:

1 Wat is dan het voorrecht van de Jood, of wat is het nut van de besnijdenis? Velerlei in elk opzicht. In de eerste plaats toch dit, dat hun de woorden Gods zijn toevertrouwd.

Het Bijbelboek waarin over het begin van de aarde en het leven op aarde is geschreven, Genesis, is reeds in het Hebreeuws geschreven, hoewel Israël toen nog niet bestond. Welke taal de eerste mensen en hun nageslacht ook gesproken mogen hebben, de eerste geschreven mededelingen zijn reeds in het Hebreeuws geschreven. We noemen de eerste vijf boeken de boeken van Mozes. Hij was zeker een Israëliet. En God heeft het aan hem toevertrouwd de eerste boeken met daarin de oudste geschiedenissen en de oudste woorden van God voor de mensen in de taal van Israël op te schrijven. Het is mogelijk dat God hem de stukken over de allervroegste geschiedenis heeft laten opschrijven aan de hand van de eerste kleitabletten. Hoe dat ook zij, de Here liet hem in het Hebreeuws schrijven.

Behalve het boek Daniel is overigens het gehele Oude Test. in het Hebreeuws geschreven. God heeft het aan Israël toevertrouwd zijn woord voor de mensheid te bewaren en dat Woord bekend te maken.

Dat is dus wat Paulus in Romeinen 3:1 en 2 bedoelde.

2 Een wijnstok, het beeld dat God voor Israël gebruikte.

In Psalm 80:9 staat iets geschreven over het begin van Israël als volk, dat is toen de Here de Israëlieten uit Egypte verloste:

9 Gij hebt een wijnstok uit Egypte uitgegraven, Gij hebt volken verdreven en hem geplant. Gij hebt de grond voor hem toebereid, zodat hij wortelen schoot en het land vulde.

In Jeremia 2:21 vinden we hetzelfde beeld:

21 Ik echter had u geplant als een edele druif, een volkomen zuiver zaad; doch hoe zijt gij Mij veranderd in wilde ranken van een vreemde wingerd!

Het is hetzelfde beeld, maar niet meer alleen gunstig.

In Jesaja 5:1-7 wordt consequent hetzelfde beeld gebruikt, maar in zeer ongunstige zin:

1 Ik wil van mijn geliefde zingen, het lied van mijn beminde over zijn wijngaard. Mijn geliefde had een wijngaard op een vruchtbare heuvel;

2 hij spitte hem om, zuiverde hem van stenen, beplantte hem met edele wijnstokken, bouwde daarin een toren en hieuw ook een perskuip daarin uit. En hij verwachtte, dat de wijngaard goede druiven zou voortbrengen, maar hij bracht wilde druiven voort.

3 Nu dan, inwoners van Jeruzalem en mannen van Juda, spreekt toch recht tussen Mij en mijn wijngaard.

4 Wat was er nog aan mijn wijngaard te doen, dat Ik er niet aan gedaan heb? Waarom verwachtte Ik, dat hij goede druiven zou voortbrengen, en bracht hij wilde druiven voort?

5 Nu dan, Ik wil u doen weten, wat Ik met mijn wijngaard ga doen: zijn doornhaag wegnemen, opdat hij verwoest worde; zijn muur doorbreken, opdat hij vertrapt worde;

6 Ik zal hem tot een wildernis maken, hij zal gesnoeid noch behakt worden, zodat er dorens en distels opschieten; en Ik zal de wolken gebieden, dat zij op hem geen regen doen vallen.

7 Welnu, de wijngaard van de HERE der heerscharen is het huis Israels, en de mannen van Juda zijn de planten waarin Hij vreugde heeft; Hij verwachtte goed bestuur, maar zie, het was bloedbestuur; rechtsbetrachting, maar zie, het was rechtsverkrachting.

De verzen 5 en 6 spreken zelfs van een zeker oordeel van Gods kant.

De wijngaard zou verwoest worden en een wildernis zijn.

Dat was een bedreiging voor Israël. En dat is ook werkelijkheid geworden toen Nebukadnezar tenslotte zelfs Juda gedeporteerd heeft 

naar Babel en Jeruzalem en de tempel verwoest heeft.

God heeft na zeventig jaren barmhartigheid aan de Joden bewezen en Kores bewogen hun toestemming te geven om terug te keren naar het land Israël, zoals Hij door Jeremia voorzegd had (Jeremia 25:11).  Met Ezra zijn er toen twee en veertigduizend driehonderd en zestig Joden teruggekeerd.

De Joden die in de dagen van Herodes in Israël woonden waren het nageslacht van hen die waren teruggekeerd.

3 Israël als een vijgenboom in een wijngaard.

De Here Jezus heeft over hen ook in beeldspraak gesproken en hen voorgesteld als een vijgenboom die in een wijngaard geplant was:

6 En Hij sprak deze gelijkenis: Iemand bezat een vijgenboom, die in zijn wijngaard was geplant, en hij kwam om vrucht daaraan te zoeken en vond er geen.

7 En hij zeide tot de wijngaardenier: Zie, het is nu al drie jaar, dat ik vrucht aan deze vijgeboom kom zoeken en ik vind ze niet. Hak hem om! Waarom zou hij de grond nutteloos beslaan?

8 Hij antwoordde en zeide tot hem: Heer, laat hem nog dit jaar staan, ik zal er eerst nog eens omheen graven en er mest bij brengen,

9 en indien hij in het komende jaar vrucht draagt, dan is het goed, maar anders, dan moet gij hem omhakken.

(Lukas 13:6-9)

Het zal de lezer wel zijn opgevallen, dat een vijgenboom in een wijngaard niet op zijn plaats is. Israël had als wijnstok volkomen gefaald. Na het oordeel van de wegvoering uit het land is er nooit geheel herstel geweest. Slechts een deel van Juda is teruggekeerd. Dat stelde de Here in de gelijkenis van Lukas 13 niet als een wijnstok voor, maar als een vijgenboom op de plaats waar de wijnstok was geweest.

Helaas stelde vijgenboom net zo hard teleur als eertijds de wijnstok. Het zag er wel mooi uit, zoals een boom die uitbundig groen blad vertoont heel gezond lijkt. Maar bij een vijg komt de vrucht reeds voordien en moet er vrucht zijn als er volop blad is. De Here Jezus vond evenwel bij de Joden geen vrucht (slechts enkele discipelen). Hij heeft drie jaren onder hen gewandeld, maar er kwam geen vrucht. Tenslotte is de boom omgehakt, dat wil zeggen, de Joden zijn door de Romeinen verslagen, de tempel is verwoest en de bevolking weer weggevoerd en verstrooid.

We hebben nu twee beelden van Israël overdacht, de wijnstok en de vijgenboom. Wat hebben die beelden met tongentaal te maken?

Wel, aan Israël had God zijn woord toevertrouwd en in de taal van Israël kon men de woorden van God vinden.

Tongentaal heeft alles met spreken te maken en op de Pinksterdag werd er in talen gesproken. Er mocht verwacht worden, dat er in de taal gesproken zou worden van het volk dat God daarvoor had uitgekozen, de taal van Israël. Dat was echter niet het geval.

Er is dus wel degelijk verband tussen wat er gebeurde met het volk waaraan God zijn Woord had toevertrouwd en het spreken in talen.

We zullen zien welk verband dat is.

4 De Olijfboom in Romeinen 11.

Het is wel te begrijpen, dat men in het algemeen veronderstelt, dat die olijfboom eveneens een beeld van Israël is. Maar dat is een te oppervlakkige conclusie.

Zowel de wijnstok als de vijgenboom waren een beeld van Israël in ongunstige zin. Ze stelden allebei teleur en werden uitgeroeid.

Met de olijfboom is het omgekeerde het geval. Die boom wordt niet in ongunstige zin voorgesteld en is geen beeld van Israël.

Wat staat er in Romeinen 11?

16 Zijn de eerstelingen heilig, dan ook het deeg, en is de wortel heilig, dan ook de takken.

17 Indien nu enkele van de takken weggebroken zijn en gij als wilde loot daartussen geënt zijt en aan de saprijke wortel van de olijf deel hebt gekregen,

18 beroem u dan niet tegen de takken! Indien gij u ertegen beroemt; niet gij draagt de wortel, maar de wortel u.

19 Gij zult dan zeggen: er zijn takken weggebroken, opdat ik als loot geënt zou worden.

20 Goed! Zij zijn om hun ongeloof weggebroken en gij staat door het geloof. Wees niet hoogmoedig, maar vrees!

21 Want indien God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, Hij zal ook u niet sparen.

22 Let dan op de goedertierenheid Gods en zijn gestrengheid: over de gevallenen gestrengheid, maar over u goedertierenheid Gods, indien gij bij de goedertierenheid blijft; anders zult ook gij weggekapt worden.

(In vers 17 spreekt de St. Vert. niet van “de saprijke wortel”, maar van de “vettigheid” van de olijf, ongetwijfeld meer correct.)

Deze boom is geen beeld van Israël, integendeel. In dit geval zijn de takken die uit de boom zijn weggebroken het beeld van Israël. 

Maar wat stelt de olijfboom dan voor?

Van de olijfboom komt de olijfolie. Die olie is in de Schrift een beeld van de Heilige Geest. In Zacharia 4 lezen we het volgende:

1 De engel die met mij sprak, kwam terug en wekte mij zoals men iemand uit de slaap wekt.

2 Hij zeide tot mij: Wat ziet gij? Daarop antwoordde ik: Ik zie daar een kandelaar, geheel van goud, met een oliehouder aan zijn top; hij heeft zeven lampen, en telkens zeven toevoerbuizen voor de lampen erbovenop;

3 en twee olijfbomen steken boven hem uit, de ene rechts en de andere links van de oliehouder.

4 Ik hernam en vroeg de engel die met mij sprak: Wat betekent dit, mijn heer?

5 Toen gaf de engel die met mij sprak, mij ten antwoord: Weet gij niet, wat dit betekent? Ik zeide: Neen, mijn heer.

6 Hij antwoordde mij: Dit is het woord des HEREN tot Zerubbabel: niet door kracht noch geweld, maar door mijn Geest! zegt de HERE der heerscharen.

De profeet begreep niet wat dat gezicht betekende. Het antwoord was, dat de Here door zijn Geest tot stand zou brengen wat mensen onmogelijk achtten.

De kandelaar was een drager van zeven lampen. En die konden licht geven doordat er (olijf)olie in die lampen was. Het getuigenis omtrent God vanaf het begin vinden we in de Heilige Schrift, waarin mannen Gods door de Heilige Geest hebben gesproken en geschreven. Zij functioneerden als lampen in het duister als zij zich door Gods Geest lieten leiden.

Terzijde: Daarin ligt voor ons een les. Ook ons heeft God als lichten in de wereld gesteld. Maar wij zullen slechts als lichten schijnen indien de Heilige Geest ons leidt, zowel in ons praktische leven als in ons spreken en schrijven. Zelfs vrome toespraken en geschriften, indien zijn niet weergeven wat de Geest van God in zijn Woord bekend maakt, zullen geen mensenziel verlichten.

De olijfboom in Romeinen 11 is niet een beeld van Israël, maar van het werk dat de Heilige Geest vanaf het begin verricht heeft. De Geest heeft daarbij profeten uit Israël gebruikt en aan dat volk de woorden van God toevertrouwd (Romeinen 3). Maar dat volk is ontrouw geweest en heeft zichzelf als ongeschikt bewezen door zelfs Christus te verwerpen en zijn woorden en werken aan de kracht van de duivel toe te schrijven.

De Here heeft de Joden daarom als takken in de boom van de Heilige Geest weggebroken en andere takken daarvoor in de plaats gesteld.

5 Pinksterdag. Natuurlijke takken weggebroken, takken van een wilde olijf geënt.

Eeuwenlang had de Geest van God de woorden van God aan Israël toevertrouwd. Maar toen was de dag gekomen waarop de Heilige Geest werd uitgestort op hen die geloofden en voortaan zou die Geest niet meer door Israël spreken, maar door hen die geloofden in de Zoon van God in wie Israël weigerde te geloven. God deed op die dag wat Hij door Jesaja had voorzegd:

11 Voorwaar, door mensen die een onverstaanbare taal spreken, en in een vreemde tongval zal tot dit volk spreken Hij, die tot hen gezegd heeft:

12 Dit is de rust, geeft de vermoeide rust, en dit is de verademing. Maar zij wilden niet horen. (Isaiah 28:11 en 12).

Dat was een voor Israël bedreigend woord geweest. En op deze dag maakte de Here dat woord waar. De grote werken Gods waren tot dan toe door Israël bekend gemaakt in hun taal, maar op de Pinksterdag gebeurde wat de Joden niet hadden verwacht; de Here sprak niet meer als vanouds door Israël en de taal van Israël maar liet zijn Woord in de talen van heidenen horen:

4 en zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken.

5 Nu waren er Joden te Jeruzalem woonachtig, vrome mannen uit alle volken onder de hemel;

6 en toen dit geluid gekomen was, liep de menigte te hoop en verbaasde zich, want een ieder hoorde hen in zijn eigen taal spreken.

7 En buiten zichzelf van verwondering zeiden zij: Zie, zijn niet al dezen, die daar spreken, Galileeers?

8 En hoe horen wij hen dan een ieder in onze eigen taal, waarin wij geboren zijn?

9 Parten, Meden, Elamieten, inwoners van Mesopotamie, Judea en Kapadocie, Pontus en Asia,

10 Frygie en Pamfylie, Egypte en de streken van Libie bij Cyrene, en hier verblijvende Romeinen, zowel Joden als Jodengenoten,

11 Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze eigen taal van de grote daden Gods spreken.

12 En zij waren allen buiten zichzelf en geheel met de zaak verlegen, en zij zeiden de een tot de ander: Wat wil dit toch zeggen?

Wat dat wilde zeggen? Dat de Here niet langer Israël de woorden Gods toevertrouwde, maar aan hen die in de Here Jezus geloofden, de gemeente, die te zijner tijd grotendeels uit gelovigen uit de volken zou bestaan, zodat in hun talen de waarheid van God voortaan verkondigd zou worden.

Dat de discipelen in heidense talen spraken had niet ten doel de heidenen het evangelie te laten horen, maar was  als een teken voor ongelovig Israël bedoeld. Zo noemde Paulus het ook in 1 Korinthe 14:22.

Wij leven nog steeds in de tijd waarin niet Israël maar gelovigen uit de volken het Woord van God over de wereld verbreiden.

Op de Pinksterdag moest de Here de gelovigen de gave geven om in vreemde talen te spreken. Zij waren immers Joden die geen talen van de volken kenden. De Here heeft nog enige tijd die gave gegeven, maar na zekere tijd gebeurde wat Paulus in 1 Korinthe 13:8 heeft geschreven: “tongen, zij zullen verstommen;” Waartoe ook zou God de gelovigen nog de gave geven om in niet Joodse talen te spreken?

Er waren immers in veel landen en streken gemeenten ontstaan en de leden van die gemeenten spraken hun eigen niet-Joodse talen, waarin ze ook Gods Woord gingen verkondigen. Reeds tientallen eeuwen wordt in allerlei talen door niet-Joden de boodschap van Jezus Christus verkondigd.

Joden zouden zich mogen afvragen waardoor en waarom het Woord van God niet door hen, maar door Christenen uit allerlei volken wordt verbreid. Dat zou hen tot nadenken moeten brengen.

6 Wat de apostel aan de Corinthiërs schreef.

Wat de apostel schreef heeft betrekking op de zeer vroege tijd van de gemeente, toen de Here de gave om in talen te spreken nog gaf.

Het grootste deel van 1 Corinthe 14 handelt daarover

De gelovigen in Corinthe verstonden de dingen die hierboven behandeld zijn niet en waren “kinderen in het verstand” (1 Corinthe 14:20). Het is opvallend dat de apostel aan zijn woorden toevoegde: “weest kinderen in de boosheid”.

Dat doet mij vermoeden dat de Corinthiërs de gave om in andere talen te spreken mogelijk aangrepen om indruk te maken. Daarvoor gaf de Here zeker geen gave.

En in vers 22 schreef Paulus, dat de talen een teken waren, niet voor de gelovigen, maar voor ongelovigen. Dat was een aansporing om te doen als de apostel en in de gemeente niet in talen te spreken.

In dit veertiende hoofdstuk van de brief aan Korinthe heeft hetgeen de apostel over het spreken in talen schreef, het karakter van een poging om dat af te remmen. Hij schreef immers, dat hijzelf meer dan zijn lezers in talen sprak, maar in de gemeente liever  vijf woorden met zijn verstand sprak dan tienduizend in een taal. (vers 18 en 19). We zouden kunnen zeggen dat Paulus er niet aan dacht in een gemeente ooit in talen te spreken.

Als er toch in een taal gesproken werd, moest iemand het uitleggen voor de hoorders. Als dat niet gebeurde, moest de spreker zwijgen. 

Het valt mij op, dat waar men meent in talen te spreken, men zich in het geheel niet houdt aan wat de apostel heeft geschreven.

Men meent dat Paulus in de verzen 2, 3 en 4 van 1 Corinthe heeft geschreven waartoe de gave om in talen te spreken diende:

“Tot God spreken, Verborgenheden spreken, Zichzelf stichten.”

Dat is een enorme misvatting. Het doel van die gave heeft hij alleen in 1 Korinthe 14:22 genoemd: een teken voor ongelovigen 

In de verzen 2, 3 en 4 bedoelde de apostel duidelijk te maken, hoe armelijk en zonder enig nut het was in talen te spreken waar niemand het kon verstaan. Aandachtig lezen van hoofdstuk 14 kan niemand daarover in twijfel laten.

Maar ik herhaal nogmaals dat deze dingen noodzakelijk onder de aandacht gebracht moesten worden in de begintijd toen de Here hier en daar de gave om in talen te spreken nog gaf. In later tijd was het geen onderwerp meer aangezien die gave niet meer gevonden werd en niet meer nodig was.

In onze tijd is die gave zeer zeker niet nodig, zoals reeds betoogd is.

Wat links en rechts in bepaalde kringen ten beste wordt gegeven is niet door de Geest gewerkt, heeft geen nut en is negatief werkzaam tot bevrediging van het vlees. Niemand wordt daardoor gesticht en er wordt niet voldaan aan wat Paulus in 1 Corinthe 14 schreef. Dat werkt de Geest van God niet; die brengt ons juist tot gehoorzaamheid aan wat God ons door zijn apostelen leert.

Twee uitzonderingen.                                                                                  

Dat Cornelius, de Romein, en allen die in zijn huis geloofden ook in talen spraken, was om de Joden te laten begrijpen, dat God hen als gelovigen aanvaardde, zodat zij geen bezwaar zouden maken als Romeinen in de gemeente binnen kwamen. (Handelingen 11:17)

De twaalf discipelen van Johannes die in Handelingen 19 worden genoemd, beleefden hetzelfde als Cornelius. Zij immers waren gelijk aan de Joden op de Pinksterdag die in de vroegte nog niet de Geest ontvangen hadden al waren zij gelovig. We zouden kunnen zeggen dat de twaalf achter liepen. God gaf hun dat teken alsnog. Bovendien is de gemeente in Efeze een voorbeeld- gemeente waarvan het begin gelijk moest zijn aan het begin van de wereldwijde gemeente op de Pinksterdag. Het voert wat te ver om dat in dit artikel verder uit te leggen. 

                                                                       J.Ph.B.