Diversen: Het boek Esther

Het raadsel van het boek Esther.

Dat is het bijbelboek, waarin God met geen enkele naam wordt genoemd, waarom in Israël de souvenirs die een verkleinde imitatie van een Joodse boekrol zijn, het boek Esther in het Hebreeuws bevatten. 
Je zou kunnen zeggen, dat God zich in dat boek verborgen houdt. Tenzij je moet zeggen, dat het in de bijbel niet thuishoort. Maar het is wel een bijbelboek. 
Raadselachtig! Hoe is het te verklaren? 

De bijbel kent heel veel raadselachtige passages en je moet speciaal licht hebben om de diepere zin van die duistere stukken te zien, licht van boven, licht van God. Daarvoor moet je op de goddelijke lichtbron zijn aangesloten, zoals een gloeilamp op het lichtnet aangesloten moet zijn. 
De lichtbron is Jezus Christus, die gezegd heeft Ik ben het licht der wereld.

Jezus Christus in het boek Esther.

Jezus is het licht. 
Hoe kunnen we Hem in het verhaal van Esther betrekken? Of is Hij er, verborgen, in te vinden? 
Wie is Jezus Christus? 
Hij was de verachte, de nederige, die in alles Gods wil deed, maar door de duivel gehaat werd. Door Herodes trachtte hij Hem reeds kort na zijn geboorte om te brengen. Toen Hij ongeveer drieëndertig jaren oud was heeft men Hem, onschuldig, aan een kruishout gehangen, waaraan Hij ook zijn leven heeft gelaten. 
God, de Heerser over alle dingen, heeft Hem echter uit de dood doen opstaan en Hem de plaats van eer aan zijn rechterhand gegeven.

Mordechai, de nederige dorpelwachter.

Wat heeft dat met Esther te maken? Ogenschijnlijk niets. 
Maar met wat meer aandacht ontdekken we, dat het boek wel de naam van Esther draagt, maar dat er een verborgen hoofdpersoon is, Mordechai. 
Hij was de oom van Esther, die dat weesmeisje onder zijn hoede had genomen en haar heeft opgevoed. Esther achtte hem hoog en luisterde altijd naar hetgeen hij haar zei. 
Hij was echter slechts een dorpelwachter in de poort van de Perzische koning Ahasveros. Een nederige positie, waarin hij echter vernam, dat men de koning wilde vermoorden. Doordat hij de koning via Esther waarschuwde, bleef de koning gespaard.

Haman, de hoogmoedige, die Mordechai wilde ophangen.

Maar er was ook een aanzienlijk man, zeer gezien bij de koning, die Mordechai haatte, omdat hij niet voor Haman boog. Hij liet een wet afkondigen, waarin bepaald werd dat ieder die tot het volk van Mordechai behoorde, zou worden omgebracht en voor Mordechai liet hij een galg maken van vijftig ellen hoog. Het was een wet van Meden en Perzen, die niet herroepen kon worden.

Mordechai verhoogd door de hoge heerser.

Toen Haman toestemming kwam vragen om Mordechai op te hangen, had de koning juist in de nacht uit de kronieken horen voorlezen, dat Mordechai hem het leven had gered. Nog voordat Haman een woord had kunnen zeggen, vroeg de koning hem, wat hij zou kunnen doen aan de man in wie hij een welgevallen had. Haman dacht, dat de koning hem bedoelde en stelde voor, dat men die man in het kleed van de koning gekleed en met de kroon van de koning op het hoofd op het paard van de koning zou rondleiden, waarbij een aanzienlijke vorst voor hem moest uitroepen, dat zo gedaan werd aan hem in wie de koning een welgevallen had. 
Daarop gaf de koning aan Haman de opdracht om Mordechai zo gekleed door de stad rond te leiden. 
Dat was het begin van de verhoging van Mordechai en van de val van Haman. De man die voor de galg bestemd was, werd door de koning verhoogd en geëerd en zijn vijand, die zo hoog en zo hoogmoedig was, moest hem eer betonen.

Het leven van Christus afgebeeld.

Maar daarmee heeft de Here, die alle dingen bestuurt, een schets gegeven van wat in het begin van de jaartelling gebeurd is. 
Daar was er een, die zich vernederd had en dienstknecht werd, Jezus, de Zoon van God. En er was er een, die als God wilde wezen, ja, meer dan God en de nederige Jezus van Nazareth haatte. Hij zette de mensen op om Hem aan een kruis te hangen, zoals Haman Mordechai wilde ophangen. Maar God heeft Jezus Christus opgewekt en Hem in zijn troon doen zitten, zoals de koning Mordechai met ere in de stad deed rondrijden. 
Het einde van het verhaal in Esther is, dat Mordechai de hoge plaats kreeg, die Haman wilde hebben en gekleed ging in hemelsblauw, wit en purper met een gouden kroon gekroond. 
We herkennen daarin de Here Jezus, die uit de hemel is (hemelsblauw), de volmaakte zonder zonde (wit), die Koning der koningen en de Heer der heren (purper), die door God is gekroond. Door zijn tussenkomst werden de Joden gespaard, hoewel de wet tot uitroeiing niet herroepen werd. Hij bewerkte, dat de dag van hun dood de dag van hun overwinning werd. 

Interessant. Maar we vinden in de Bijbel wel meer voorstellingen, die wijzen op Christus en zijn werk. Waarom moest ook dit beeld gegeven worden in een merkwaardig boek, waarin God zelfs niet wordt genoemd. Was er dan geen God? 
Zeker, God was er wel, maar niet zichtbaar. Hij verborg zich, maar bewerkte wel wat tot verlossing van het dreigende oordeel nodig was.

Een angstige tijd.

Het zal je maar gebeuren, dat je tot een volk behoort, waarvoor bepaald is, dat ze stuk voor stuk omgebracht zullen worden. We kunnen ons er iets van voorstellen, als we lezen over Joodse mensen die in de dagen van Hitler naar de gaskamers gevoerd en daar vermoord werden. 
Als die verschrikkelijke wet nu opgeheven kon worden, dan konden ze weer in vrede verder leven. Ahasveros was immers de hoogste heerser. Waarom greep hij niet in? 
Dat was onmogelijk. Een wet van Meden en Perzen kon zelfs door de koning niet meer ongedaan gemaakt worden. Wat die wet bepaald had, zou zeker gebeuren. 
De Joden moeten wel een wanhopig angstige tijd gehad hebben. Hun leven was een gang naar de dood geworden. En ze zullen zich wel eens afgevraagd hebben waarom de koning geen uitkomst gaf. Het leek er op, dat Hij zich niet om hen bekommerde. 
De koningin, Esther, was zelf een Jodin. Hoe was het mogelijk, dat de koning de wet niet ophief?

Ons leven een gang naar de dood.

Misschien hebt u de vragen wel herkend, de vragen die ook in onze tijd telkens gesteld worden. Wij kunnen weliswaar de fatale datum niet noemen, maar wij leven net zo goed onder een doodsdreiging. We kunnen wel oud worden, maar vroeg of laat komt het einde. En voor velen is de tijd tussen geboorte en dood ook geen vreugde, maar veeleer een nachtmerrie. Waarom doet God er niets aan? Moet het leven dan een gang naar de dood zijn? Kan het niet anders? 

In de geschiedenis in het boek Esther kwam er een man, die ten dode gedoemd was, Mordechai, van het geslacht van Esther, voor wie de grote vijand Haman moest bukken. Hij bewerkte niet, dat de wet werd opgeheven, maar maakte van de dag van de dood een dag van leven en overwinning. 

Zo een Man is voor ons gekomen. Jezus, de Zoon van God, is een van ons, is mens geworden, en Hij heeft de grote vijand, de satan, verslagen. Daarvoor ging Hij in de dood en Hij veranderde het vonnis van de dood in een gang in het eeuwige leven voor ieder die in Hem gelooft. 
De wet van God, dat het loon op de zonde de dood is, wordt niet opgeheven. Alle ellende die daarmee verband houdt, verdwijnt niet. De periode, waarin de angst voor de dood heerst, duurt nog voort, de vloek over de aarde is nog niet opgeheven, ziekte en armoede teisteren de mensen nog steeds. 
Onze tijd, waarin de mensen God verwijten, dat Hij niet ingrijpt, is te vergelijken met de angstige tijd, die de Joden gekend hebben in de dagen van Esther. Maar zoals Mordechai overwon en Haman werd gevonnist, heeft ook Jezus overwonnen en de satan verslagen. Eenmaal komt Jezus terug in heerlijkheid, zoals Mordechai in Esther 8:15: 
15 En Mordekai ging van de koning heen in een blauwpurperen en linnen koninklijk kleed en met een grote, gouden diadeem en een mantel van fijn linnen en purper. 
Dan breekt voor geheel Israël na de zware druk de lang verwachte tijd van zegen aan. Dan zal ook de gehele wereld vrede, recht en gerechtigheid kennen en gezegend zijn. 

Maar wie tot Jezus vlucht, wordt nu reeds gered. Hij mag weten, dat de dood als straf door Jezus is ondergaan en dat het sterven voor hem geen oordeel meer is, maar een ingaan in het leven. Juist door de voltrekking van het vonnis op Golgotha is de dood als oordeel voor ieder die gelooft, verleden tijd. 

  ’t Vonnis is niet opgeheven, 
maar voltrokken aan Gods Zoon. 
Voor ons schuldig, zondig leven
was het oordeel Gods zijn loon. 
Onze schuld betaalde Hij. 
Wie gelooft, is daardoor vrij. 



Helaas heeft men die Redder verworpen. Mordechai werd dankbaar erkend, maar Jezus Christus niet. En zo ontvangen alleen zij die in Hem geloven de zegen, terwijl de wereld nog doorgaat in opstand tegen God, waardoor zij het oordeel tegemoet gaat. Wat klagen wij dan over een God die zwijgt en stil zit? Hij gaf zijn eigen Zoon om voor ons te boeten, voor ons, zijn vijanden. En als wij Hem en daarmee zijn zegen verwerpen, is dan God een verwijt te maken? 

Naast de hoofdpersonen een hoofdthema: Verlossing door voltrekking van een onherroepelijk vonnis.

Wat een les in het boek Eshter! Gods uitspraak, dat de dood en het oordeel het loon op de zonde zijn, blijft gehandhaafd. De wereld zucht daaronder, terecht. Dat de aarde vol van tranen en onrecht is en zucht onder lijden is een gevolg van de zonde, waarop tenslotte dood en oordeel het antwoord van Godswege zijn. Maar Jezus biedt uitkomst voor wie zich bekeert en in Hem gelooft. Wie dat niet wil doen, heeft reden tot in eeuwigheid zichzelf te verwijten. Het oordeel is toegepast op Jezus Christus, die de consequentie van ons zondig leven wilde dragen. Maar wie zich daarvan afwendt, gaat aan de enige uitkomst voorbij en zal dat eeuwig betreuren. Totdat Jezus in heerlijkheid terugkomt, blijft de gehele schepping, waarvan ieder mens een deel is, zuchten onder gevolgen van de zonde: 
18 Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid, die over ons geopenbaard zal worden. 
19 Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods. 
20 Want de schepping is aan de vruchteloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar om de wil van Hem, die haar daaraan onderworpen heeft, 
21 in hope echter, omdat ook de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods. 
22 Want wij weten, dat tot nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht en in barensnood is. 
23 En niet alleen zij, maar ook wij zelf, wij, die de Geest als eerste gave ontvangen hebben, zuchten bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons lichaam. (Romeinen 8:18-23). 

Zij die geloven in Jezus Christus, zijn verlost, behalve naar het lichaam. Dat vergankelijke aardse lichaam, dat bij het ouder worden met allerlei euvelen behept raakt, wordt eenmaal verlost, in de opstanding der rechtvaardigen. 
De apostel laat op vers 23 evenwel volgen: 
in die hoop zijn wij behouden. Maar hoop, die gezien wordt, is geen hoop, want hoe zal men hopen op hetgeen men ziet? 
25 Indien wij echter hopen op hetgeen wij niet zien, verwachten wij het met volharding. 
26 En evenzo komt de Geest onze zwakheid te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen naar behoren, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. 
27 En Hij, die de harten doorzoekt, weet de bedoeling des Geestes, dat Hij namelijk naar de wil van God voor heiligen pleit. 
28 Wij weten nu, dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn. 
29 Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; (Romeinen 8:24-29). 
Is dat geen geweldig vooruitzicht: Gelijkvormig aan het beeld van Jezus Christus? Tot dat moment volharden wij in vertrouwen, ook in zorg en droefheid, wetend, dat God alle dingen doet medewerken ten goede (vers 28). 

J.Ph.B.