Diversen: De Openbaring van Johannes.

De Openbaring van Johannes.

Het is het laatste boek van de Bijbel. 
Het eerste boek, Genesis, begint met het begin, de schepping. Dit laatste boek eindigt met het einde, de komst van Christus en het rijk Gods. 

Om teleurstelling te voorkomen het volgende:

Het is meestal moeilijk het einde van een boek te begrijpen, als we het voorgaande niet kennen. Zo is het moeilijk iets van de Openbaring te begrijpen, als we de daaraan voorafgaande boeken niet kennen en geloofd hebben. 
In de Bijbel spreekt God tegen ons. De Geest van God weet precies, wat Hij bedoelt, zoals onze geest begrijpt wat wij bedoelen. Daarom, als wij niet in Jezus Christus geloofd hebben en dus ook de Geest van God niet ontvangen hebben, zullen we de gedachten van God moeilijk kunnen volgen. 

Laat u echter niet ontmoedigen. Het kon zijn, dat God de dingen die u wel zult begrijpen, in u laat werken, zodat u gaat geloven en in het licht komt. Als u eerlijk zoekt, zal God u zeker verder helpen. 
De Openbaring beschrijft, wat God met de wereld en de mensen zal doen, de oordelen, die komen zullen voordat Christus op aarde wederkeert, Zijn komst en heerschappij, het laatste oordeel en de nieuwe hemel en nieuwe aarde. 

1 Het doel van het boek.

Dat wordt in Op. 1:1 genoemd: Om zijn slaven te tonen wat spoedig gebeuren moet. Het betreft dus toekomstige dingen en de Heere wil dat zijn slaven daarvan op de hoogte zijn. 
Velen noemen de Openbaring een gesloten boek. Dat is het ook, als we het willen verklaren op de wijze, waarop we ieder menselijk boek zouden verklaren, buiten de Bijbel om. Dat lukt niet. De sleutel tot het boek is 1) geloof in God en Jezus Christus, en 2) de gegevens uit voorgaande bijbelboeken. Wie in ongeloof zowel Jezus Christus als de Bijbel verwerpt, zal ongetwijfeld verkeerde conclusies trekken. 
Overigens is het boek niet bedoeld om zaken te verbergen, maar om ze te openbaren, zoals de naam ook zegt. 

2 Indeling van het boek.

Die heeft de Heere in Op. 1:19 genoemd: Schrijf dan 
a) hetgeen gij gezien hebt, en 
b) hetgeen is, en 
c) wat hierna gebeuren zal. 
We kunnen dat ter verduidelijking als volgt wat uitgebreider weergeven: 

a) is het gezicht van de Zoon des mensen tussen de kandelaars (Op. 1:12-16) 
b) is hetgeen er was, op het moment van de opdracht, dat was de tijd van de gemeente Gods op aarde. De kerk op aarde wordt door zeven gemeenten voorgesteld in zeven brieven. (Op. 2 en 3.) 
c) is wat er na a) en b) zal gebeuren, dus na de tijd, waarin de kerk nog op aarde is en de Heere de gemeenten (de kandelaars) toetst (Op.4 - 22). 

3 Het gezicht van de Zoon des mensen tussen de kandelaars. De Zoon des mensen wordt niet als de Goede Herder of als lijdende Knecht, maar als Rechter gezien, degene die oordeelt en beoordeelt. Dat is in overeenstemming met hetgeen volgt, de zeven brieven, waarin de Heere de gemeenten laat horen, wat Hij hun te zeggen heeft aan de hand van hetgeen Hij bij hen gezien heeft. De kandelaars of gemeenten worden dus gezien in hun verantwoordelijkheid om lichten te zijn. 

4 De brieven aan de zeven gemeenten.

Zij bevatten dus wat de Heere de gemeenten te zeggen heeft. Aangezien het gehele boek in hoofdstuk 1:2 profetie wordt genoemd, zijn de zeven brieven ook profetisch. Dat betekent, dat zij niet slechts weergeven wat de situatie in het verleden was, maar aan de hand daarvan een profetische schets geven van de gang van de gemeente door de eeuwen heen. 
Als dat zo is, moeten de brieven eindigen met het einde van de gemeente op aarde. Dat is het geval: In de laatste brief zegt de Heere: Omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet, zal Ik u uit mijn mond spuwen. 
De zeven brieven geven dus een korte kerkgeschiedenis, gezien en weergegeven door de Geest van God. 

5 Het overgrote deel van het boek.

De uitdrukking ‘wat hierna gebeuren zal’ vinden we terug in Op. 4:1: ‘Hierna zag ik, en zie, een deur was geopend in de hemel; en de eerste stem, die ik gehoord had, als van een bazuin, die met mij sprak, zei: Kom hier op, en Ik zal u tonen, wat hierna gebeuren moet’. 
De dingen die gebeuren zullen na de periode, waarin de kerk op aarde is, worden dus vanaf Op. 4:1 beschreven. 
De huidige periode, waarin de kerk op aarde is, wordt door de inhoud van de zeven brieven aan de zeven gemeenten weergegeven (Op. 2 en 3). De overgang van de periode van de kerk op aarde naar de volgende periode wordt gemarkeerd door de woorden: ‘kom hierop’. 
Johannes heeft de brieven op Patmos geschreven. Om over de daarna volgende gebeurtenissen te kunnen schrijven, moest hij dezelfde positie innemen, als de kerk zal innemen, wanneer die tijd gekomen is. Dat is de positie in de hemel, waartoe de kerk geroepen is: ‘en wanneer Ik heengegaan ben en u plaats bereid heb, kom Ik weer en zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zijn moogt, waar Ik ben’ (Joh 14:3). En Paulus heeft geschreven: ‘daarna zullen wij, de levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Heere tegemoet in de lucht, en zo zullen wij altijd met de Heere wezen’ (1Thess. 4:17). 
Aangezien de gemeente dus in de hemel wordt opgenomen, waarmee de tijd van haar verblijf op aarde eindigt en waarna de dingen zullen gebeuren, waarover het derde deel van de Openbaring schrijft, moest Johannes, net als eenmaal de kerk, de hemel binnengaan om van daaruit de toekomstige dingen te zien en te beschrijven. 

6 Wat in de hemel is.

In hoofdstuk 4 beschreef Johannes wat hij in de hemel zag: God, de almachtige Schepper, op zijn troon. De lofzegging heeft ook Gods grootheid en heiligheid als inhoud. 
Rondom de troon zag hij vierentwintig oudsten, ook op tronen. Engelen zijn zij niet, aangezien die in 5:6 afzonderlijk genoemd worden. Zij kunnen niet anders dan de verheerlijkte gelovigen zijn, die bij de komst van de Heere in de hemel zijn opgenomen. 

7 Een nadere beschouwing van de troon.

In hoofdstuk 5 wordt in de troon het Lam Gods gezien. Daardoor heeft de lofzang van de oudsten daar een ander karakter: Lof vanwege het verlossingswerk. Het valt op, dat alleen de oudsten zingen. De engelen zeggen Gods lof. Zang vinden we alleen van de verlosten. 
Alleen het Lam heeft de bevoegdheid om de oordelen te doen komen. Zij komen vanaf hoofdstuk 6:1, als Christus, het Lam, de zegels van een boekrol verbreekt . 
De komst van Christus is het sluitstuk van deze periode van oordelen en wordt dus niet in het begin, na het openen van het eerste zegel, beschreven. De ruiter op het witte paard van vers 2 is dan ook beslist niet Christus, maar de opkomende laatste wereldmacht. 

8 Een merkwaardig dubbel karakter.

Er is een verschil tussen het karakter van het Oude Testament en dat van het Nieuwe Testament. Van het Oude Testament zegt Hebreeën 1, dat God tot de vaderen gesproken heeft in de profeten. Tegen ons (christenen) heeft Hij echter als Zoon (Christus) gesproken. Het gevolg is, dat het O.T. een profetisch karakter heeft (ook Mozes en David waren profeten), terwijl het N.T. vooral door brieven wordt gekenmerkt. In het N.T. vinden we geen boeken als Jesaja en Ezechiël; maar in het O. T. vinden we geen boeken die uit een brief bestaan. Het volgende is een grove verdeling, maar wel een die klopt: 
1) O.T. profeten. 
2) N.T. brieven. 
Het merkwaardige is nu, dat de Openbaring beide karakters verenigt. In de 7 brieven richt de Heere zich tot de gemeenten, zoals Hij in het N.T. in vele brieven gedaan heeft. Vanaf hoofdstuk 4 verandert het karakter van het boek en lijkt het op de profetische boeken in het O.T. als Ezechiël en Daniël. De reden is, dat de Openbaring handelt over hetgeen de Heere op aarde zal doen. Zo lang de gemeente op aarde is, richt de Heere zich tot haar op de voor haar gebruikelijke wijze, dat is in brieven. Maar na hoofdstuk 3 is de gemeente niet meer op aarde. De Heere wendt zich dan weer tot Israël, als eertijds in het O.T. Hij spreekt dan ook weer op de wijze, waarop Hij voorheen tegen Israël sprak, door profetie. 
Wie dat niet heeft begrepen, en meent, dat de kerk de dingen die in de Openbaring na hoofdstuk 3 voorzegd zijn, op aarde zal meemaken, moet wel in grote verwarring geraken als hij dit boek leest en zal zich op de duur er van afwenden als van een grotendeels onbegrijpelijk boek. We kunnen daarom wel zeggen, dat wie de indeling begrijpt, waarschijnlijk veel van het boek kan gaan verstaan, terwijl iemand, die de indeling niet begrepen heeft, er waarschijnlijk geen raad mee zal weten. 

9 Het begin van het N.T.: de Heere op aarde (evangeliën). Het einde van het N.T.: de Heere in de heerlijkheid (Openbaring)

. In de vier evangeliën, het begin van het N.T., wordt beschreven wat de Heere, toen Hij op aarde was, heeft gedaan en dat Hij weer naar de hemel voer. 
In de Openbaring wordt beschreven, wat de Heere, nu Hij in de hemel is, op aarde doen zal en dat Hij weer terugkeert op aarde. Ik meen, dat we dat viervoudig krijgen, zoals de vier evangeliën zijn leven op aarde viervoudig weergeven: 

1 zeven zegels. Vanaf 6:1 Als Mattheüs, de Koning. 
2 zeven bazuinen. Vanaf 8:2 Als Markus, de Priester. 
3 zeven stemmen. Vanaf 12:2 Als Lukas, de Mens. 
4 zeven schalen. Vanaf 15:1 Als Johannes, God de Zoon. 

Dat betekent, dat in de Openbaring vier maal de tijd van de oordelen beschreven wordt, maar telkens op een andere wijze voorgesteld. Vier maal bereiken we dus ook het einde van die periode. Dat doet zich voor in 8:1, in 11:15, in 14:14 - 20, en in 16:17.

10 De valse bruid geoordeeld

Hoofdstukken 17 en 18 handelen over het oordeel over Babylon, dat reeds eerder is uitgevoerd. Die hoofdstukken zijn een terugblik met nauwkeuriger beschrijving dan 14:8 gaf. 
Een hoer is een valse bruid. De kerk is de bruid van Christus. Maar de afvallige kerk, die achterblijft, als de werkelijk gelovigen worden opgenomen, heeft de pretentie de bruid te zijn. Die moet dus geoordeeld worden, voordat in hoofdstuk 19 de bruiloft van het Lam genoemd kan worden. 
Die afvallige christenheid zal aanvankelijk het laatste wereldrijk beheersen (zie 17:3), maar ten val gebracht worden (17:6), waarna de laatste fase, die van de openlijke godslastering door de antichrist, komt. Dat wordt door de komst van Christus in 19:11-21 afgesloten. 

11 Duizend jaren vrede en gerechtigheid

Hoofdstuk 20 beschrijft het binden van satan en het vrederijk, waarin de verheerlijkte gelovigen met Christus heersen zullen. Dat eindigt met een laatste opstand. 

12 Het laatste oordeel.

De opstanding van hen die niet geloofd hebben, vinden we in 20:11, gevolgd door hun oordeel. De gelovigen waren reeds eerder opgewekt: a) toen de gemeente en de gelovigen uit het oude verbond werden opgewekt en in de hemel opgenomen vóór de tijd van oordelen, dus vóór hoofdstuk 4; en b) bij de komst van Christus op aarde, toen de martelaren uit de grote verdrukking eveneens werden opgewekt (zie 20:4-6). 

13 Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.

Die vinden we vanaf hoofdstuk 21, hoewel 20:11 er ook al op duidde. 
De beschrijving van de gemeente als het nieuwe Jeruzalem in die eeuwigheid volgt daarop. 
De tweede beschrijving van het nieuwe Jeruzalem in 21:9 - 22:5 is anders en is de beschrijving van de situatie in het vrederijk van 20:4. (Er is nog genezing nodig: vers 2, en er is nog ongerechtigheid: vers 27. Dat zal er allemaal niet meer zijn op de nieuwe aarde: 21:4.) 

14 Het doel waar de wegen Gods heenleiden.

De wegen van God leiden naar Gods doel voor het einde der tijden, genoemd in Efeze: ‘het welbehagen, dat Hij bij Zichzelf had voorgenomen, om, ter voorbereiding van de volheid der tijden, al wat in de hemelen en op de aarde is onder één hoofd, dat is Christus, samen te vatten’ (1:9 en 10). Dat is in overeenstemming met Psalm 2, waarin staat: ‘Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel, de einden der aarde tot uw bezit. Gij zult hen verpletteren met een ijzeren knots, hen stukslaan als pottenbakkerswerk’. 
Het plan Gods met betrekking tot het einde der tijden, dat Christus heersen zal en zegen en gerechtigheid brengen zal, is reeds in het O.T. op vele wijzen aangeduid. Een prachtig beeld is de geschiedenis van Jozef, de geliefde Zoon, die door zijn broers gehaat en verkocht werd. We herkennen het beeld van Gods geliefde Zoon, naar Israël gezonden, maar door hen gehaat en verworpen. Langs een diepe weg is Jozef toch heerser geworden, zoals Christus, door dood en graf heen toch verheerlijkt is. Maar dan komen de broers in de nood door de hongertijd. Jozef gebruikt hun situatie om hen tot schuldbelijdenis te brengen. Het einde is de hereniging met zijn familie en zegen voor allen. Zo zal de Heere een tijd van grote verdrukking gebruiken om Israël tot schuldbelijdenis te brengen, waarna Christus zal weerkeren en alle beloften aan hen vervuld zullen worden. 
De tijd van oordelen in de Openbaring is de vervulling van het beeld van de honger in de dagen van Jozef. Voorafgaande aan de hereniging met Jozef beleefden de broers de hongertijd. Zo zal aan de verschijning van Christus en zijn hereniging met Israël een tijd van grote verdrukking voorafgaan, door de Heere in Mattheüs 24 genoemd. 
Die verdrukking vindt plaats als in de tempel de meest grove afgoderij wordt bedreven, het werk van de antichrist: ‘Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniël, den profeet, zult zien staan in de heilige plaats (die het leest, lette daarop!), dat dan, die in Judea zijn, vluchten op de bergen; die op het dak is, kome niet af, om iets uit zijn huis op te halen en die op de akker is, kere niet terug, om zijn klederen te halen. Maar wee de bevruchten en de zogenden in die dagen! Doch bidt, dat uw vlucht niet des winters, noch op een sabbat plaats vindt. Want dan zal er grote verdrukking wezen, zoals niet is geweest van het begin der wereld tot nu toe, en ook niet zijn zal’ (Matth. 24:15-21). 
Zoals de vrouw van Jozef van de hongertijd niet te lijden gehad heeft, zal ook de gemeente die verdrukking niet op aarde beleven, aangezien zij voordien in wolken opgenomen is, de Heere tegemoet in de lucht. Niet de kerk, maar Israël en de volken zullen die tijd meemaken. Bij het lezen van de Openbaring moet men dat in het oog houden. 

15 Overeenkomst met Daniël

In het laatste hoofdstuk van het boek Daniël staat: ‘En gij, Daniël! sluit deze woorden toe, en verzegel dit boek, tot den tijd van het einde’ (Daniël 12:4). ‘En Hij zei: Ga heen, Daniël! want deze woorden zijn toegesloten en verzegeld tot de tijd van het einde’ (Daniël 12:9). 
In het laatste hoofdstuk van de Openbaring staat: ‘En hij zei tot mij: Verzegel de woorden der profetie dezes boeks niet; want de tijd is nabij’ (Openb. 22:10). 
Het kan daarom niet anders, of beide boeken staan met elkaar in verband. En inderdaad is er geen boek in het O.T. dat zoveel met de Openbaring gemeen heeft als het boek Daniël. 

In Daniël 2 wordt koning Nebukadnezar in een droom de gang van de wereldrijken getoond. Het laatste rijk zal een gelijkenis met het voorgaande vertonen (ijzer, als in de benen), maar verdeeld zijn, voorgesteld in tien tenen en in de combinatie van ijzer met leem. Dat rijk wordt door het komende Godsrijk teniet gedaan. 

In Daniël 7 ziet de profeet nachtgezichten, waarin dezelfde opeenvolging getoond wordt, maar nu door vier dieren. Het laatste dier heeft tien horens (in plaats van de tien tenen uit Daniël 2). In de Openbaring is de opkomst van dat laatste rijk als volgt voorgesteld: ‘En ik stond op het zand der zee. En ik zag uit de zee een beest opkomen, hebbende zeven hoofden en tien hoornen; en op zijn hoornen waren tien kronen, en op zijn hoofden was een naam van [Gods] lastering’ (Openb. 13:1). 
Aangezien het in Daniël 7 beslist om het laatste wereldrijk gaat, weten we, dat het in Openbaring 13 dus ook om dat laatste wereldrijk gaat. 

16 De tijdsduur vermeld.

In Daniël 9:25-26 lezen we, dat de Messias zou komen 69 weken (van zeven jaren) na de toestemming om Jeruzalem te herbouwen: ‘Weet dan, en versta: van den uitgang des woords, om te doen wederkeren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op Messias, den Vorst, zijn zeven weken, en twee en zestig weken; de straten, en de grachten zullen wederom gebouwd worden, doch in benauwdheid der tijden. En na die twee en zestig weken zal de Messias uitgeroeid worden. 
Met de kruisiging van Christus zijn er dus 69 van de zeventig weken verlopen. Er rest dus nog één week. Die week wordt in Daniël 9:27 genoemd: ‘En hij zal velen het verbond versterken een week; en [in] de helft der week zal hij het slachtoffer en het spijsoffer doen ophouden, en over den gruwelijken vleugel zal een verwoester zijn, ook tot de voleinding toe, die vast besloten, zal uitgestort worden over den verwoeste’. 
Naar die gruwelijke vleugel van verwoesting (afgoderij die verwoesting meebrengt) heeft de Heere in Mattheüs 24 verwezen. 
De helft van de week, waarover de tekst spreekt, is drie en een half jaar, dat is 1260 dagen of 42 maanden. Die periode vinden we terug in Openbaring 11:2 en 3, en in 13:5. Voor een studie van de Openbaring is dus de profetie van Daniël onmisbaar. 

De periode van druk en oordeel, die in de Openbaring wordt beschreven, wordt in Daniël tweevoudig afgebeeld: 1 door de vurige oven van Nebukadnezar, en 2 door de leeuwenkuil van Darius. 
Bij de vurige oven ging het om afgedwongen eenheidsgodsdienst. Bij Darius ging het om het grootste kwaad: de mens die zich als God voorstelt. 
We mogen verwachten, dat in de zeven jaren voordat Christus terugkeert, eerst staatsgodsdienst zal worden opgelegd, en dat de antichrist zich na drie en een half jaar tot God verklaart: ‘want die komt niet, tenzij eerst de afval gekomen is en de mens der zonde geopenbaard is, de zoon des verderfs, die zich verzet en verheft tegen al wat God genoemd, of als God geëerd wordt, zo dat hij in de tempel Gods als een God zal zitten, zichzelf vertonende, dat hij God is’ (2Thessalonika 2:3 en 4). 

Het is een grote fout om te denken, dat de vrouw in Openbaring 12:1-6 de kerk is. Christus is niet uit de gemeente, maar uit Israël geboren. Zie Psalm 2. De vrouw stelt Israël voor. Vanaf hoofdstuk 4 gaat het in de Openbaring niet om de gemeente, maar om Israël en de volken. 

J.Ph.Buddingh