Diversen: Gods wil en weg in ziekte en genezing

Ziekte en genezing 

Nadat de zonde in de wereld gekomen was, heeft God de eerste mensen uit de hof van Eden weggezonden. Dat leek een ramp. De bomen in die hof waren schitterend om te zien en de vruchten waren heel goed om te eten. Bovendien was er de boom des levens.

Had God de mensen maar in die hof gelaten. Dan hadden ze zelfs van de boom des levens kunnen eten en eeuwig kunnen leven. 
Dat heeft God niet gedaan. 
Hij heeft gewild, dat de mensen voor hun brood hard moesten werken op een weerbarstige bodem, die doornen en distelen voortbracht. En van blijvend leven zou geen sprake zijn. Zeer te betreuren. 
Of niet?
De geschiedenis van Israël leert ons, dat welvaart en overvloed het volk er dikwijls toe bracht de Here de rug toe te keren, terwijl ze in druk en ellende geneigd waren tot de Here te roepen en Hem opnieuw te dienen.

Als de Here de mensen in een soort paradijs had laten leven, zou ongetwijfeld hetzelfde gebeurd zijn. Waarom zou men God zoeken en met Hem rekenen, als het leven goed is en het zonder God ook uitstekend gaat?

De Here gebruikt ziekte en andere moeiten in het leven van de mensen om te voorkomen, dat ze zich zonder Hem geheel gelukkig voelen en niet de minste neiging hebben om aan Hem te denken. We zeggen wel eens dat nood leert bidden. Dat weet God beter dan wij.

Zorgen, noden en tegenslagen doen ons zuchten en klagen, maar blijken dikwijls tot zegen te zijn, zoals de dichter van Psalm 119 in drie verzen gezegd heeft:
EER IK VERDRUKT WERD, DWAALDE IK, MAAR NU ONDERHOUD IK UW WOORD. (vers 67)
HET IS MIJ GOED, DAT IK VERDRUKT BEN GEWEEST, OPDAT IK UW INZETTINGEN ZOU LEREN. (vers 71)
IK WEET, O HERE, DAT UW OORDELEN GERECHTIGHEID ZIJN, EN DAT GIJ IN TROUW MIJ HEBT VERDRUKT. (vers 75)

We mogen de nood van velen niet onderschatten, noch reageren als de vrienden van Job. Zij meenden Gods wegen te kennen en trokken harteloos verkeerde conclusies. Zij vergaten, dat Gods wegen hoger zijn dan onze wegen, en dat wij, als de Here met iemand bezig is, niet moeten denken, dat wij Gods werk moeten aanvullen. We zijn veeleer geroepen te troosten en waar mogelijk te helpen.

Maar we kunnen uit de woorden van de psalmist en de geschiedenis van Job wel leren, dat ziekte en zorg achteraf dikwijls een grotere zegen blijken te zijn, dan voorspoed en welvaart.

Ik ken een christen, die door een ziekte blind geworden is. Hij zegt daarvan niet, dat hij ziende was, maar blind is geworden. Hij keert het om en zegt: “Ik was blind, maar nu kan ik zien”, en hij dankt God voor wat er gebeurd is:

Ik had mijn ogen niet bedorven,
o neen, ik kon uitstekend zien.
De oorzaak daarvan was misschien
dat ik op zee had rondgezworven.

Totdat de Heer mij duid’lijk maakte,
dat ik mij altijd had vergist,
toen ik door ziekte voor ik ‘t wist,
totaal in duisternis geraakte.
Mijn ziekte werd voor mij een zegen,
want daardoor kwam ik in Gods licht.
Nu heb ik Jezus in het zicht
en kan ik danken voor Gods wegen.

Al zie ik niets, ik zal niet vrezen,
Die voor mij stierf, houdt nu mijn hand
en brengt mij naar de overkant.
Zijn striemen hebben mij genezen.

Het is goed, als we de les daaruit leren en daardoor, indien nodig, los komen van een krampachtig streven onze toestand te veranderen, en van de neiging anderen aan te sporen genezing of verandering als het hoogste goed na te streven. Hoeveel belangrijker is het genade te ontvangen om te zeggen: “Here, uw wil geschiede”, wetend, dat Gods wil ook voor ons het beste is.

Door zijn striemen is ons genezing geworden.

Die woorden uit Jesaja 53:5 worden door velen verbonden aan vers 4, waar staat: “ONZE ZIEKTEN HEEFT HIJ OP ZICH GENOMEN, EN ONZE SMARTEN GEDRAGEN”. En uit de combinatie van die twee concludeert men in sommige kringen, dat een christen niet ziek hoeft te zijn, omdat Christus op Golgotha niet slechts onze zonden, maar ook onze ziekten gedragen zou hebben, zodat wij door zijn striemen (zijn lijden) genezen zijn.
Dat is evenwel een verkeerde conclusie.
De Heilige Geest heeft in Mattheüs 8:16 en 17 het volgende laten optekenen: “TOEN HET NU AVOND WERD, BRACHT MEN VELE BEZETENEN TOT HEM, EN HIJ DREEF DE GEESTEN UIT MET ZIJN WOORD EN DIE ERNSTIG ONGESTELD WAREN GENAS HIJ ALLEN, OPDAT VERVULD ZOU WORDEN, HETGEEN GESPROKEN WERD DOOR DE PROFEET JESAJA, TOEN HIJ ZEIDE: HIJ HEEFT ONZE ZWAKHEDEN OP ZICH GENOMEN EN ONZE ZIEKTEN HEEFT HIJ GEDRAGEN.”

Dit bijbelgedeelte maakt ons duidelijk, dat de woorden “Hij heeft onze ziekten gedragen”, niet vervuld zijn, toen Christus aan het kruis hing, maar door de genezingen, die Hij in zijn leven tot stand bracht.

Jesaja 53:5 bedoelt te zeggen, dat de gelovigen door het lijden van Christus geestelijke genezing gevonden hebben, gereinigd en behouden zijn. Met lichamelijke gezondheid heeft dat niet te doen.

Wie meende, dat Christus voor zijn ziekten geleden heeft, zodat hij eigenlijk niet meer ziek zou moeten zijn, kan, als hij gaat begrijpen, dat Jesaja 53:5 niet op lichameljke genezing slaat, gerust zijn en zijn zelfverwijt en twijfels vergeten.
Dat inzicht kan predikers en geestelijke leidslieden er ook voor bewaren, zieken op een verkeerde manier te benaderen, valse verwachtingen te wekken en door teleurstelling te beschadigen.

Uiteraard is het volkomen verkeerd, als op basis van de gesignaleerde verkeerde opvatting van de tekst uit Jesaja zogenaamde genezingsdiensten belegd worden, een fenomeen, dat we trouwens uit de Heilige Schrift niet kennen.

Jezus Christus is gisteren en heden dezelfde

Er zijn er ook, die zich op de hierboven vermelde woorden uit Hebreeën 13:8 beroepen om te verdedigen,dat Hij, die in zijn leven op aarde zovelen genezen heeft, dat dus vandaag nog steeds zal doen.
Maar die opvatting kan men niet met Hebreeën 13:8 verdedigen, aangezien er niet staat, dat Jezus Christus gisteren en heden hetzelfde doet, maar dezelfde is. Nu zoekt en roept Hij zondaars en bewijst hun genade. Er komt echter een dag, waarop Hij geen genade zal bewijzen, maar zal oordelen. Het is dus duidelijk, dat Hij niet altijd hetzelfde doet en dat de genoemde tekst niet geschikt is om genezingen in onze tijd bijbels te funderen.

Het verschil tussen toen en nu

Over de wonderen, tekenen en krachten, die zich in de beginperiode van de gemeente voordeden, is in Hebreeën 6:4 geschreven: “WANT HET IS ONMOGELIJK, DEGENEN, DIE EENS VERLICHT ZIJN GEWEEST, VAN DE HEMELSE GAVE GENOTEN HEBBEN EN DEEL GEKREGEN HEBBEN AAN DE HEILGE GEEST, EN HET GOEDE WOORD GODS EN DE KRACHTEN DER TOEKOMENDE EEUW GESMAAKT HEBBEN, EN DAARNA AFGEVALLEN ZIJN....”
De wonderen en krachten, die in het verleden gesmaakt waren, worden hier “krachten der toekomende eeuw” genoemd.
Hoe is dat te verklaren?
De Joden verwachtten blijkbaar, dat de komst van de Messias met wonderen gepaard zou gaan: “EN VELEN UIT DE SCHARE GELOOFDEN IN HEM, EN ZEIDEN: WANNEER DE CHRISTUS ZAL GEKOMEN ZIJN, ZAL HIJ OOK MEER TEKENEN DOEN DAN DIE, WELKE DEZE GEDAAN HEEFT?” (Johannes 7:31)

Naar zijn komst hebben hun vaderen eeuwenlang uitgezien in hun verlangen naar de toekomende eeuw, waarover de profeten heerlijke dingen voorzegd hadden.
Toen Christus gekomen was, heeft Hij inderdaad buitengewoon veel wonderen gedaan, zoals we allen weten. Die wonderen behoorden bij de aangekondigde “toekomende eeuw”.

Na de uitstorting van de Heilige Geest, waardoor de gelovigen tot een gemeente, het lichaam van Christus werden gevormd, werden opnieuw tekenen en genezingen gezien. Ook die gingen samen met de in de Schriften aangekondigde “toekomende eeuw”.

Immers zoals de Here, hoewel Hij reeds gekomen was, predikte, dat het koninkrijk der hemelen nabij gekomen was, predikte ook Petrus volgens Handelingen 3:19-21, dat op de bekering van het volk hun zonden uitgedelgd zouden worden, “OPDAT ER TIJDEN VAN VERADEMING MOGEN KOMEN VAN HET AANGEZICHT DES HEREN, EN HIJ DE CHRISTUS, DIE VOOR U TEVOREN BESTEMD WAS, JEZUS, ZENDE; HEM MOEST DE HEMEL OPNEMEN TOT DE TIJDEN VAN DE WEDEROPRICHTING ALLER DINGEN, WAARVAN GOD GESPROKEN HEEFT BIJ MONDE VAN ZIJN HEILIGE PROFETEN, VAN OUDSHER”...
Met die “tijden van verademing en van de wederoprichting aller dingen” bedoelde ook Petrus “toekomende eeuw”.

Door de kruisiging van Christus was de aangekondigde tijd niet gekomen. Na de Pinksterdag was het mogelijk geweest, dat de Joden de verheerlijkte Messias wel zouden aannemen, waarna Christus zou terugkeren en de “toekomende eeuw” alsnog zou aanbreken. 
De Here gaf in die tijd de wonderen en genezingen, die bij die gezegende tijd behoren, zoals ook tijdens het leven van Christus gebeurd was. Maar ondanks Gods geduld -pas in het jaar zeventig werd de tempel verwoest - heeft Israël ook de prediking van de verheerlijkte Christus niet geloofd, zodat die gezegende tijd nog steeds toekomstig is.

De Here is zijn gemeente gaan bouwen. Er  kwam een voorlopig einde aan de bijzondere bemoeienis met Israël. De natuurlijke takken werden verwijderd en als drager van Gods getuigenis nam de gemeente de plaats van Israël in.

Het is onjuist onze tijd te vergelijken met de dagen, waarin de Here Israël nog niet terzijde gesteld had, hoewel Hij de gemeente reeds bouwde. Het is onjuist te denken, dat de wonderen en genezingen, die voor die tijd kenmerkend waren, omdat de toekomende eeuw voor de deur stond, ook nu in de gemeente een kenmerk moeten zijn. De Joden begeerden tekenen, maar wij mogen “WANDELEN IN GELOOF, NIET IN AANSCHOUWEN” (2 Korinthe 5:7) en behoren tot hen, van wie de Here gezegd heeft “ZALIG ZIJ DIE NIET GEZIEN HEBBEN EN TOCH GELOVEN”.

Daarmee is niet gezegd, dat de Here in de  periode van de gemeente op aarde, waarin wij leven, geen wonderen zal doen of genezingen wil geven. Als Hij het nodig oordeelt, zal Hij dat doen. 
Maar we moeten concluderen, dat onze tijd niet met de begindagen van de gemeente vergeleken kan worden en dat de genezingen in die tijd “krachten van de toekomende eeuw” waren en verband hielden met de toen nog gerechtvaardigde hoop, dat die eeuw spoedig zou aanbreken. Na de tijdelijke terzijdestelling van Israël was er geen grond meer voor die verwachting.

Als de Here de gemeente zal hebben opgenomen en Israël opnieuw het volk van zijn Woord en getuigenis zal zijn, zal de verwachting van de komst van Christus om het koninkrijk op te richten, weer gegrond zijn. Dan zal de Here door zijn getuigen ook tekenen geven, zoals in Openbaring 11 geschreven is.

Naar de Schrift

De Here heeft ons de Heilige Schrift gegeven tot lering en opbouwing, maar ook om te toetsen. Als we kennis nemen van bewegingen of personen, door wie genezingen plaats vinden, is niet onze mening, maar wat Gods Woord zegt, beslissend.
In 1 Korinthe 14 heeft Paulus voorgeschreven, dat alles in de samenkomsten van de gemeente tot stichting moeten zijn.

Waar genezingen plaats vinden, moet alles dus tot stichting zijn. Als in de bedoelde samenkomsten sommigen ook achterover vallen, op handen en voeten rondkruipen, lacherige geluiden uitstoten, beven, rollen en springen, of op oneerbare wijze hun lichaam vertonen, wordt daar niet gehandeld naar de regel, dat alles tot stichting moet zijn. De Geest van God doet mensen niet in strijd met Gods Woord handelen. Dan werkt er dus een andere, verkeerde geest.

Als in dergelijke samenkomsten een kracht over sommigen komt, die hen dwingt tot handelingen of uitingen, die niet tot stichting zijn, werkt daar een geest die tot ongehoorzaamheid aanzet.

Paulus schreef: “..IN DE GEMEENTE WIL IK LIEVER VIJF WOORDEN MET MIJN VERSTAND SPREKEN, OM OOK ANDEREN TE ONDERWIJZEN, DAN DUIZENDEN WOORDEN IN EEN TONG” (1 Korinthe 14:19).
 
De Geest van God gebruikt gelovigen naar zijn wil, maar inclusief hun denkvermogen. De gelovige blijft verantwoordelijk om zijn verstand te gebruiken, opdat hij zijn optreden aan de bedoeling van de Geest zal onderwerpen en uitsluitend zal doen en zeggen, wat tot stichting dient. Een optreden, waarbij de wil en het verstand buiten werking gesteld zijn, betekent, dat ook het begrip “gehoorzaamheid” buiten werking is gesteld. Dat is niet goed en opent de weg voor optreden onder leiding van boze geesten.

Genezing op gebed

Daar geloven alle christenen in. Genezing naar onze wil is echter iets geheel anders. We weten, dat de Here ons soms door diepe weg doet gaan, ook ziekte. We mogen om genezing bidden, maar wel met de toevoeging “uw wil geschiede”.

Wat Jakobus in zijn brief schrijft (5:14-16), geeft geen reden om genezingsdiensten te beleggen. Hij schreef over een zieke, die als broeder of zuster bekend was en zich bewust was van tuchtiging door de Here. Dan was het goed de oudsten te roepen en het verkeerde te belijden. Dat is een geheel andere zaak dan het houden van campagnes tot genezing. De Schrift kent iets dergelijks niet. En waar de aandacht en verwachting op deze of gene wonderdoener of profeet wordt gericht, wordt die aandacht niet door de Geest van God gericht, want die verheerlijkt alleen Jezus Christus.

J. Ph. Buddingh