Uitverkiezing: Onderzoekt uzelven, of gij in het geloof zijt

ONDERZOEKT UZELVEN, OF GIJ IN HET GELOOF ZIJT, BEPROEFT UZELVEN.
(2 KOR. 13:5)
 
Er gaat een verhaal van een soldaat uit het leger van Napoleon, die van het ene op het andere moment tot kapitein werd bevorderd. Hij stond met alle andere soldaten van een bataljon in het gelid, toen Napoleon zijn troepen inspecteerde. Door een of andere oorzaak schrok het paard van Napoleon, zodat het steigerde en dreigde zijn berijder af te werpen. De soldaat trad naar voren, greep het dier zonder vrees voor de rondmaaiende benen, en bracht het tot bedaren. Daarop bedankte de keizer hem met de woorden: "bedankt kapitein". Zodra hij de gelegenheid had, stapte de soldaat uit het gelid. Hij haastte zich naar de foerier en vroeg hem naar de onderscheidingstekenen van een kapitein. "Van een kapitein" vroeg de foerier hem verbaasd, "jij bent een gewoon soldaat". De soldaat antwoordde "neen ik ben kapitein". "Wie heeft je dat gezegd", vroeg de foerier. De soldaat wendde zich om en wees naar de keizer op zijn schimmel in de verte: "Dat heeft hij gezegd". 
 
Het verhaal zal wel meerder keren zijn doorverteld zodat er mogelijk een meer oorspronkelijke versie bestaat, dan hetgeen hierboven is beschreven, maar het is, hoe dan ook, uitstekend geschikt als illustratie van de enige grond voor zekerheid, die een christen heeft met betrekking tot zijn behoud. Die zekerheid is niet in de christen of in iets van de christen te vinden, ook niet in zijn bevindingen, maar uitsluitend in Gods Woord. 
 
In talloze predikaties en geschriften is in de loop van de tijd betoogd, dat men in eigen hart en leven moet zoeken naar de kenmerken van het nieuwe leven, van het werk van Gods Geest en van de verkiezing, om te weten of men behouden en uitverkoren, of men bekeerd en wedergeboren is. Waar leven uit God is, zo redeneert men, zal dat zich openbaren en waar de Geest werkt, moet dat wel vernomen of ervaren worden. En zo wordt men voor het bewijs van de redding op zichzelf en eigen ondervindingen teruggeworpen. Maar velen doen de ondervinding op, waarover Paulus in Romeinen 7:19 heeft geschreven: 'Want het goede dat ik wil, doe ik niet, maar het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik'. En aangezien het doen van het kwade bezwaarlijk kan gelden als een uiting van het nieuwe leven of als een werking van Gods Geest, zijn zulke mensen, als zij met de vraag naar de eeuwige redding ernst maken, dikwijls de wanhoop nabij. 
 
Het geval van de soldaat, die kapitein werd, is bijzonder geschikt om de opvatting, dat ondervinding in eigen hart en leven het bewijs moet geven, te toetsen. Want daar stond een soldaat, die als kapitein was toegesproken. Hij had niet meer dan de woorden van Napoleon om van zijn nieuwe rang overtuigd te wezen. Als hij naar zijn positie keek, wees alles erop, dat hij nog steeds soldaat was. Hij stond als soldaat tussen soldaten in het gelid en de kapitein stond voor de compagnie. Als hij kapitein was, zou hij toch ook voor een compagnie staan en niet tussen soldaten in het gelid! Bovendien droeg hij de onderscheidingstekens van een kapitein niet en herkende iedereen hem als een soldaat. Toen hij desondanks naar de foerier ging, bleek daar toch wel, dat hij zich maar wat inbeeldde. De foerier immers wilde hem terugsturen, omdat ook hij wel zag, dat hij slechts een gewoon soldaat was. Wat was de zekerheid van de nieuwbakken kapitein? Het Woord van Napoleon. En dat was genoeg.
 
OP EEN VERKEERD SPOOR GEZET
 
Er zijn er, die in een gesprek over de zekerheid van de verkiezing naar 2 Korinthe 13:5 verwijzen, waar het volgende staat: 'Onderzoekt uzelven, of gij in het geloof zijt, beproeft uzelven. Of kent gij uzelven niet, dat Jezus Christus in u is? tenzij dat gij enigszins verwerpelijk zijt'. Zij menen, dat Paulus de lezers in deze tekst aanraadt zichzelf te onderzoeken, teneinde de zekerheid omtrent de verkiezing en de behoudenis te verkrijgen, als zij bij zichzelf waar geloof in Christus, droefheid over de zonde en honger en dorst naar de gerechtigheid ontdekken. Men zou dus zekerheid en vrede verkrijgen als men zichzelf onder het vergrootglas legt en met blijdschap goede vruchten bij zichzelf ontdekt. Helaas ontdekt iedereen onder dat vergrootglas ook kwade vruchten …… 
 
Die toepassing van 2 Korinthe 13 is een grote fout! De tekst wordt daardoor geheel uit het verband gerukt en zet de bijbellezer op het verkeerde spoor. De apostel bedoelde in 2 Korinthe 13:5 iets geheel anders. Indien de tekst in zijn verband gelezen wordt, komt de bedoeling te voorschijn: 'Dewijl gij zoekt een proeve van Christus, Die in mij spreekt, - (welke in u niet zwak is, maar krachtig is onder u. Want hoewel Hij gekruist is door zwakheid, zo leeft Hij nochtans door de kracht Gods; Want ook wij zijn zwak in Hem, maar zullen met Hem leven door de kracht Gods in u) - Onderzoekt uzelven, of gij in het geloof zijt ……' De haakjes zijn van mij, opdat de doorlopende zin duidelijk zal worden. Die zin is: gij zoekt een bewijs, dat Christus in mij spreekt, onderzoekt dan uzelf, of gij in het geloof zijt. De kanttekening van Keur in de Statenvertaling bij vers 5 wijst naar het juiste spoor: 'Namelijk om zekerlijk in uw gemoed overtuigd te worden van de waarheid van mijn apostelschap; want zulks doende zult gij bevinden dat gij het ware geloof in Christus hebt, en dat Christus in u door Zijnen Geest leeft, hetwelk gij door mijn Evangelie hebt verkregen'. Het gaat bij deze uitleg vooral om de vet gedrukte regel. 
 
Paulus had te strijden tegen Joods-wettische leraars die het niet schuwden het apostelschap en de dienst van de apostel verdacht te maken. Zijn verdediging begint reeds in hoofdstuk 10:10, maar loopt door in de hoofdstukken 11 en 12 en in 13, waar wij lazen: 'Dewijl gij zoekt een proeve van Christus, Die in mij spreekt'. De Korinthiërs zochten een bevestiging, dat Christus door of in Paulus sprak, dat hij dus een apostel was. Het betoog van Paulus was: U zoekt een bewijs, dat Christus door mij spreekt? Onderzoekt dan uzelf eens. U bent immers gelovige christenen geworden. Door wiens werk bent u tot geloof gekomen? Juist door mijn werk. Jullie zijn dus zelf het bewijs, dat Christus in mij spreekt. 
 
De woorden 'onderzoekt uzelven, of gij in het geloof zijt, beproefd uzelven' hebben helemaal niet de bedoeling de lezer een middel in de hand te geven om zeker te zijn of te worden van zijn geloof, zijn behoud of zijn verkiezing. De apostel heeft die woorden slechts geschreven om zijn tegenstanders de mond te snoeren, die immers niet konden tegenspreken, dat de Korinthiërs door Paulus werk tot geloof waren gekomen. De zekerheid en de vrede voor een christen zullen nooit op eigen ervaringen kunnen berusten. We zijn immers als een schip in de golven, nu eens in rustig vaarwater, dan weer heen weer geslingerd. Waar blijft dan onze zekerheid? We hebben gelukkig de zekerheid van het onfeilbare, betrouwbare Woord Gods en van de woorden van de Heiland: 'het is volbracht'. 
 
  Mijn hart, dat eerst onrustig was, 
is stil in U, die de belofte hebt gegeven, 
voor wie gelooft, van vred' en eeuwig leven. 
Mij hart vond rust, toen ik die woorden las. 
 
Ik zag, dat ik als Petrus was. 
U kon op mij, o Heer, niet rek'nen of vertrouwen. 
Toen zei Uw Woord, dat ik op U mocht bouwen
en ik werd stil, toen ik die woorden las. 
 
Mijn hart is stil, Uw Woord is vast
en dat is voor mijn rust en zekerheid voldoende. 
Het Woord van U, die al mijn schuld verzoende, 
bevrijdt mij van een drukkend-zware last.
 
 
De latere zinnen in de kanttekeningen van Keur doen toch weer wat anders denken, dan de bevestiging van het apostelschap van Paulus. Zij luidden immers: 'want zulks doende zult gij bevinden dat gij het ware geloof in Christus hebt, en dat Christus in u door Zijnen Geest leeft'. Die toevoeging is gewoon fout. De woorden van Paulus willen beslist niets anders zeggen dan: zie maar, dat ik een apostel ben, want jullie zijn immers door mijn werk tot geloof gekomen. Keur zegt dat ook, maar breit er een stuk aan vast, dat er niet in thuis hoort. 2 Korinthe 13:5 mag niet aangehaald worden als bewijs dat een mens zichzelf moet onderzoeken op werkingen van nieuw leven om te weten, of hij behouden is of het ware geloof bezit. Die uitleg is verkeerd en de gedachte is onschriftuurlijk en schadelijk. De Schrift en Gods Geest wekken ons op om op Jezus te zien en niet op onszelf. Wie aan deze verkeerde gedachte gehoor geeft - en dat doen velen - bezorgt de satan een triomf en maakt zichzelf en vele anderen ongelukkig. 
 
De zekerheid van de redding heeft een christen, doordat de God, die niet liegen kan, hem verzekert, dat wie in de Zoon gelooft, het eeuwige leven heeft. Die woorden van God zijn duizendmaal meer betrouwbaar dan al onze gevoelens, ervaringen en gedachten bij elkaar. 
 
Wij weten door het geloof. Het is niet: wij weten doordat wij gevoeld en berekend hebben, dat de Heere gelijk heeft; dat is taal van het ongeloof. Neen, wij weten doordat wij Gods woorden en beloften hebben aangenomen. Hebt u, lezer, dat ook gedaan? Of geeft u gehoor aan de boze, die al zesduizend jaren tracht de mensen te bewegen om Gods Woorden niet aan te nemen. 
 
 
 
Neem weg, neem weg wat mij belet 
Te zien op Jezus aan het hout, 
want Hem te zien is mijn behoud. 
Hij is het, die een zondaar redt. 
 
Neem weg, neem weg mijn eigen werk; 
dat brengt mij in de valse waan, 
dat ik daarmee voor God kan staan, 
waarmee ik slechts mijn hoogmoed sterk. 
 
Neem weg, neem weg waarop ik bouw. 
Niet mijn gebed neemt zonden weg, 
geen vrome woorden, die ik zeg 
en evenmin mijn diep berouw. 
 
Het Woord van God geeft zekerheid, 
niet wat de zondaar voelt of doet. 
Wie schuilen achter Jezus' bloed
zijn veilig tot in eeuwigheid.
 
J. Ph. Buddingh