Uitverkiezing: Wil je niet of kun je niet?

“Als God je eerlijk maakt, geloof je dat het helemaal jouw schuld is als je verloren gaat. Je wilt tot Christus niet komen. Dat zie je, dat erken je. Dat belijd je niet met droge ogen”. 
Dat schreef Ds. ….. 
 
Er mag gevraagd worden wanneer een zondig en verloren mensenkind eerlijk geworden is en wanneer zo één onder tranen erkent en belijdt dat hij verloren gaat en dat hij niet tot Christus wil komen? 
 
Maakt God zondaars eerlijk voor zij bekeerd zijn? Zijn er oneerlijke verloren zondaars en daarnaast eerlijke verloren zondaars die hun schuld erkennen, beseffen dat zij niet tot Christus willen komen en daarover huilen? Dat moeten dan, vergeleken bij die andere, verbeterde zondaars zijn. Je schuld inzien, erkennen dat je een verloren mens bent en dat je vijandig tegenover God staat, jezelf niet meer als vroom zien, is dat niet wat de tollenaar in de tempel kenmerkte, die zei “O God, wees mij zondaar genadig”? 
 
Hoe weet de schrijver, dat er eerlijke zondaars zijn, die erkennen dat zij door eigen schuld verloren gaan, huilend belijden dat zij niet tot Christus willen komen en toch daarin volharden? 
 
Dat is werkelijk iets nieuws voor mij. Iemand erkent, dat hij niet tot Christus wil komen en huilt daarover. Hij vindt dat verdrietig. Wil dat dus eigenlijk wel, maar wil het toch niet. 
 
Wat is het nu met die persoon? Hij wil, maar hij wil niet. Ik zal te weinig psycholoog zijn om dat te begrijpen. Eerlijk gezegd vind ik het gewoon onzin. Waarschijnlijk wil hij wel, maar is hem zo vaak verteld, dat hij dat niet kan en niet wil, dat hij inderdaad niet meer wil,- hoewel hij graag wil -, omdat hij angstig is, dat hij door niet alleen te willen, maar het ook te doen, iets doet dat hij niet kan en niet wil doen en dus met een ingebeelde hemel naar de hel gaat. (Als u er niet veel van begrijpt, verbaast mij dat niet, want het lijkt op een kluwen breikatoen die in de war geraakt is.) 
 
Een dergelijke redenering is uitstekend geschikt om mensen volkomen en voorgoed in de war te brengen. Je wordt in het evangelie uitgenodigd, ja gedwongen om tot Christus te gaan, je wil dat ook, maar de deskundige, de prediker zegt, dat je het niet wil, ook al wil je wel. 
 
Geeft de Heilige Schrift dergelijke redeneringen? Geeft ze zulke beschrijvingen van de weg die een zondaar gaat en van wat er in hem omgaat en moet omgaan? En gaat de zondaar dan geloven dat hij eerder sterren van de hemel kan plukken dan zich bekeren? Heeft God ons dat in zijn Woord bekend gemaakt? Of wil Ds. ….. ons daarvan overtuigen? 
 
Wat is bekeren eigenlijk? De zondaar moet zich bekeren van en zich bekeren tot. Bekeren van is erkennen, dat de weg van God af een verkeerde weg is, dat een leven in zonde en zonder God verkeerd is en tot het oordeel leidt; bekeren tot is opstaan en met die erkenning, dat is belijdenis, God aanroepen. 
 
Bekeren is niet zich verbeteren. De oude mens is niet te verbeteren. Zelfs God kan die alleen maar oordelen. Dat oordeel over de oude mens is voltrokken aan Jezus Christus, zodat God ieder, die Hem met erkenning van schuld aanroept in geloof dat Jezus Christus de gezonden Verlosser is, kan aannemen en vergeven. 
 
Er staat meer dan vierhonderd maal in de Schrift dat een mens zich moet bekeren. Er staat niet dat een mens zich niet kan bekeren. 
 
Men beweert dat er tweemaal staat, dat God de mens moet bekeren. Maar dat is niet waar. De twee teksten die men daarvoor aanwijst zijn niet de vraag van een individuele zondaar om bekeerd te worden. In Jeremia 31:18 is het een roepen van Efraim als vertegenwoordiger van de tien stammen alsof zij zich met één mond tot de Heere richten en vragen om een werk van de Heere tot een totale omkeer bij die stammen. In Klaagliederen 5 is het Jeremia die als voorbidder vraagt of de Heere aan en in het volk zijn werk wil voortzetten totdat het geheel tot Hem teruggekeerd zal zijn. In beide gevallen is het dus voorbidding. 
 
Is het denkbaar, dat de Heere vierhonderd maal oproept tot bekering terwijl de mens zich niet kan bekeren? Nee, dat is ondenkbaar. Het is ook ondenkbaar, dat een mens zich niet kan bekeren, terwijl de Heere zo dikwijls het verwijt uit, dat iemand of meerderen zich niet bekeren. Maakt de Heere iemand een verwijt over iets dat hij met de beste wil van de wereld niet kan? Is dat dezelfde God, die gezegd heeft “Vergeef hun, want zij weten niet wat zij doen”? 
 
En als iemand zich bekeerd heeft en dat met blijdschap te kennen geeft, moet hij dan te horen krijgen, dat een dergelijke bekering mensenwerk is en slechts tot valse gerustheid voert, omdat God het moet doen? Verwarring van het begin tot het einde is het gevolg van dergelijke verwarde redeneringen. 
 
  
Ds. …. schrijft: “Dan voel je dat het zo echt waar is, wat de Heere Jezus zegt: Zonder Mij kunt gij niets doen. Niets, helemaal niets. Niet bidden, niet geloven.” 
 
Dat had Ds. …. In dit verband niet mogen aanhalen. 
De Heere heeft inderdaad gezegd “zonder Mij kunt gij niets doen”, maar die woorden heeft Hij gesproken tegen gelovigen om ze te laten beseffen, dat ze van Hem afhankelijk zijn. Hij heeft ze uitgesproken toen Hij zichzelf als de wijnstok voorstelde en duidelijk maakte, dat de discipelen als ranken aan die wijnstok uit zichzelf geen vrucht zouden kunnen voortbrengen (Johannes 15:5). Men mag die woorden niet misbruiken om een zondaar te vertellen, dat hij zich niet kan bekeren, niet bidden of geloven. Voor een zondaar waren zijn woorden niet bedoeld en bovendien heeft de Heere niet gezegd, dat een zondaar niet kan bidden en niet kan geloven. Dat zegt Ds. ….
 
En als iemand gelooft, moet hij dan te horen krijgen “je kunt niet geloven? Je gelooft wel, maar niet met het juiste geloof. Het moet een door God gegeven geloof zijn. Weet je wel zeker, dat jouw geloof door God gegeven is? En hoe weet je dat? Het zou een wonder zijn als het waar was, maar tien tegen een is het een ingebeeld geloof, mensenwerk dat niets met een werk Gods gemeen heeft”. 
 
Gevolg is weer totale verwarring, hopeloosheid, apathie. Het is schandelijk iemand zo te ontmoedigen in plaats van zijn geloof te voeden en te ondersteunen. 
 
 
 De Heere heeft gezegd: “Jeruzalem, Jeruzalem, die de profeten doodt en stenigt die tot u gezonden zijn, hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen gelijk een hen haar kuikens bijeenvergadert onder de vleugels, en gij hebt niet gewild.” 
Hij heeft niet gezegd “gij hebt niet gekund”, maar “niet gewild”. Dan schrijft Ds. …: “De Geest overtuigt je en leidt je in alle waarheid”. 
 
Die woorden staan zo niet in de Schrift. Wel staat er dat de Geest de gelovigen in al de waarheid zal leiden. Maar dat geldt voor de gelovigen en mogen we niet zo maar toepassen naar het ons uitkomt. Die Geest overtuigt ons er niet van dat we niet kunnen zalig worden of kunnen geloven. Integendeel, de Geest (en de bruid) zeggen KOM. 
 
  
“Misschien heb je veel geloof en veel enthousiasme”, schrijft hij, “maar dat is op z’n best slechts een surrogaat van de duivel”. 
Hoe weet hij dat? Waar staat er in de Schrift, dat geloof ooit een surrogaat van de duivel is of woorden van gelijke strekking? Die uitspraak is niet Bijbels, is onverantwoord en zeer geschikt om een pas gelovig iemand tot wanhoop te drijven. Het is het uittrappen van iedere rokende vlaswiek. Het is een meesterzet van de duivel om mensen wijs te maken dat geloof een surrogaat van de duivel kan zijn; wie dat beweert leent zich om spreekbuis van die grote bedrieger te zijn. 
 
Wat is geloven eigenlijk? 
We hebben een prachtig voorbeeld in de Samaritaanse vrouw. De vrouw zei “Ik weet dat de Messias komt (die genoemd wordt Christus); wanneer Die zal gekomen zijn, zo zal Hij ons alle dingen verkondigen”. Daarop heeft de Heere geantwoord “Ik ben het, die met u spreek” (Johannes 4:25 en 26). 
 
Dan lezen we in de verzen 28 en 29 dat de vrouw haar watervat liet staan en naar de stad ging; daar zei ze tegen de mensen: “Komt, ziet een Mens die mij gezegd heeft alles wat ik gedaan heb; is Deze niet de Christus?” 
 
Zij erkende dat ze gezondigd had, en geloofde dat Jezus de Christus is. Geen wonder dat ze haar watervat heeft laten staan; ze had beter water ontvangen. 
 
Johannes heeft in zijn eerste brief geschreven “Een ieder die gelooft, dat Jezus de Christus is, die is uit God geboren” (5:1). De Samaritaanse vrouw was iemand die dat geloofde. 
 
De Heere heeft in Lukas 18 de gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar laten optekenen. Van die tollenaar staat er: “De tolle-naar van verre staande, wilde ook zelfs de ogen niet opheffen naar de hemel, maar sloeg op zijn borst, zeggende, O God, wees mij zondaar genadig”. Van hem heeft de Heere gezegd, dat hij gerechtvaardigd naar zijn huis ging (verzen 13 en 14). Ook die erkenning van zonde kenmerkte de Samaritaanse vrouw. 
 
Als iemand erkent dat hij schuldig is en gelooft, dat Jezus de Christus, dat is de door God gezalfde Verlosser is, is hij, net als de vrouw uit Sichar, uit God geboren. Dat geloof, dat Jezus Christus aanroept en aangrijpt, is wat God bedoelt. De Schrift verzekert ons er van, dat iemand die in Hem gelooft, eeuwig leven en vergeving van zonden heeft. Wat doet de mens die daar tegenin gaat? Die tracht het werk van God ongedaan te maken. Wat doet een mens, die gaat beweren, dat dat geloof een surrogaat van de duivel is? Die is bezig de kleinen die Jezus liefheeft, te ergeren. Die mag wel eens goed nadenken over hetgeen de Heere over zo iemand heeft gezegd. Dat vroom aangeklede boosaardige optreden heeft al vele duizenden de wereld in gejaagd en van God vervreemd, en anderen een leven lang in verzuchtingen en wanhoop laten voortsukkelen. Geen lof aan God kon uit hun mond komen, geen uitnodigend woord tot hen die verloren zijn, geen getuigenis van het heil dat in Jezus Christus te vinden is. Een groot succes voor de duivel. 
 
Wat zegt de Heere van hen, die niet geloven? Hij zegt: “Gij WILT tot Mij niet komen, opdat gij het leven moogt hebben” (Johannes 5:40). Wanneer zullen we iets geloven? Als we overtuigd zijn, dat hetgeen we horen, de waarheid is. Nu, de Heere Jezus heeft de verschillende getuigenissen over Hem genoemd in Johannes 5:31-47:
 
1. Gij hebt tot Johannes (de doper) gezonden en hij heeft van de waarheid (omtrent Jezus) getuigenis gegeven, zie Johannes 1:29 en 36, Johannes 1:32-34, en 3:30-36. 
 
2. De werken die Mij de Vader gegeven heeft om die te volbrengen, die werken die Ik doe, getuigen van Mij, dat de Vader Mij gezonden heeft.
 
3. De Vader die Mij gezonden heeft, die heeft zelf van Mij getuigd. Zie Mattheus 3:17.
 
4. De Schriften, die zijn het die van Mij getuigen.
 
5. Mozes heeft van Hem geschreven.
 
De vraag is: Geloof je wat van Hem is getuigd, dat Hij de Zoon van God is? Daarvan zegt Johannes “Wie in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar wie de Zoon ongehoorzaam is (Hem geen gehoor geeft als Hij zegt Gods Zoon te zijn), die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem”. 
 
  
Verder schrijft Ds. ….: “Zijn machtswoord (van de Zaligmaker) raakt je ziel. Zoals dat gebeurde in de schepping (“Er zij licht”), zo gebeurt het ook in de herschepping. Zijn Woord schept wat er niet is. Zijn Woord is vol van de Geest. Zijn Woord is levend, krachtig en onweerstaanbaar.” 
De fout zit in het laatste woord. 
Het Woord van God is wel weerstaanbaar. 
In Johannes 12:48 heeft de Heere gezegd: ”Wie Mij verwerpt en mijn woorden niet ontvangt, heeft die hem oordeelt. Het woord dat Ik gesproken heb, dat zal hem oordelen ten laatsten dage”. Hem verwerpen en zijn woorden niet ontvangen, Is dat geen verzet tegen het Woord? 
 
Stefanus heeft de leden van het Sanhedrin het verwijt gemaakt “Gij wederstaat altijd de Heilige Geest, gelijk uw vaderen zo ook gij”. (Handelingen 7:51. Zie ook Handelingen 13:45 en 18:6.) Ds. …. wil de menselijke wil geheel uitschakelen. Maar zo spreekt de Schrift niet. In 2 Corinthiers 5:11 schreef Paulus: “Wij dan wetende de schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof.” En in vers 20 en 21: ”Zo zijn wij dan gezanten van Christus’ wege alsof God door ons bad. Wij bidden van Christus’ wege: Laat u met God verzoenen”. 
 
Waarom dat bewegen en dat bidden als Gods Woord onweerstaanbaar is? Dan zou het immers doen wat God bedoelt! En God bedoelt, dat alle mensen behouden worden en tot kennis der waarheid komen (1 Timotheüs 2:4). God wil niet dat enigen verloren gaan, maar dat ze allen tot bekering komen (2 Petrus 3:9). 
 
Meent Ds. …. dat altijd Gods wil geschiedt? Waarom bidden we dan “Uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde”? Is het Gods wil, dat U zondigt? Is het Gods wil dat zijn naam als een vloek wordt gebruikt? 
 
Gods wil geschiedt niet altijd op aarde. Het is niet Gods wil, dat mensen stelen, liegen en moorden. Het is niet Gods wil dat wij soms aan zijn Woord ongehoorzaam zijn. Het is niet Gods wil dat mensen het evangelie tegenstaan. Het is niet Gods wil, dat een prediker de mensen voorhoudt, dat zij zich niet kunnen bekeren, als het Woord Gods zegt “Bekeert u”. Het is niet Gods wil, dat een prediker de prachtige laatste evangelieboodschap in de Bijbel ontkracht: ”En de Geest en de bruid zeggen Kom. En wie het hoort zegge Kom. En wie dorst heeft, kome, en WIE WIL neme het water des levens om niet”. (Openbaring 22:17) 
 
God wil het, want Hij nodigt uit. De vraag is inderdaad of de zondaar wil. Wie Openbaring 22:17 verdraait of krachteloos praat, zal voor zich een heel benauwde ingang in het koninkrijk Gods mogen verwachten. 
 
  
En wat het openstellen van het hart voor de Heere betreft, In Openbaring 3:20 zegt de Heere “Indien iemand mijn stem zal horen en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen en Ik zal met hem avondmaal houden en hij met Mij”. 
 
Ds. …. waarschuwt tegen hen, die zeggen, dat je je hart voor Jezus moet openstellen. Welnu, de Heere zelf zegt “open je hart voor mij” door op de deur van ons hart te kloppen. Durft Ds. …. dan te waarschuwen tegen hetgeen de Heere zegt? Blijkbaar wel, blijkbaar durft hij het Woord van God te weerstaan. 
 
Het lijkt mij juist om de woorden van Jezus Christus ter harte te nemen en alle woorden die daar tegen ingaan aan de kant te leggen
 
J.Ph.Buddingh.