Uitverkiezing: Het moet je gegeven worden

Neen, het zal niet gebeuren, dat iemand verloren gaat en God zal kunnen verwijten: U hebt mijn behoud niet gewild. Het zal precies omgekeerd zijn, een eeuwig zelfverwijt: "Ik heb niet gewild".

Maar o, als de Heere niet trekt.

Dat is niet zo maar een opmerking. Neen, daar staat de Schrift achter. Het is alleen jammer, dat men gewoonlijk denkt nauwkeurig te weten, wat de Bijbel zegt en daarom niet zoekt waar het staat en wat er precies staat. Het blijkt dat heel vaak de meest bekende bijbelteksten helemaal niet zo grondig gekend worden. Dat is trouwens koren op de molen van de duivel, want die is buitengewoonbedreven in "vroom bedriegen", dat is bedriegen met vrome woorden en gedachten, die wel bijbels lijken, maar verkeerd uitgelegd, verdraaid, of uit het verband gerukt helemaal niet bijbels zijn. 
0m welke bijbeltekst gaat het in dit geval? 0m de woorden van de Heere Jezus in Johannes 6:44. Daar staat: "Niemand kan tot mij komen, tenzij de Vader, die mij gezonden heeft, hem trekke".
Het is verstandig het volgende vers ook te lezen, want dat handelt eveneens over het komen tot Jezus: "leder die van de Vader gehoord en geleerd heeft, komt tot mij".

Als we nu vragen, wie er tot de Heere komen, hebben we twee antwoorden:
1. Wie door de Vader getrokken wordt.
2. Wie van de Vader gehoord en geleerd heeft.
1 en 2 zijn dus gelijk. Wie van de Vader gehoord en geleerd heeft, wordt door hetgeen hij gehoord heeft, getrokken. De Vader trekt een verlorene door zijn Woord en Geest. Maar niet ieder, die hoort en getrokken wordt, komt ook inderdaad tot Hem. Er zijn er, die zich verzetten. Meen niet, dat een mens zich niet tegen Gods Geest kanverzetten. De "onwederstandelijke werking van Gods Geest" is een verkeerde uitdrukking. Dat blijkt uit de woorden van Stefanus tegen het Sanhedrin: Gij hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, gij wederstaat altijd de Heilige Geest, gelijk uw vaderen, zo ook gij (Handelingen 7:15). Hij zei dat niet tegen ongodsdienstige mensen, maar tegen de hoogste geestelijke leiders in Israël.

Bent u mogelijk ook godsdienstig, rechtzinnig in de leer en doorkneed in de Bijbel? Hebt u zich misschien ook verzet tegen de Heilige Geest door God er van te beschuldigen, dat Hij u nog niet heeft getrokken? Dat was niet waar, he?
De Heere trok u, zoals een oma op de hurken een kleindochtertje lokt met uitgespreide armen. Hij toonde u Zichzelf, neergedaald in Jezus Christus, met de armen uitgebreid op het kruishout, opdat u tot Hem zoudt komen. Waarom luistert u nog steeds naar de bedrieger, die fluistert: geloof niet, dat het voor jou is; zo goed is God niet; je weet toch dat je getrokken moet worden?
Hebt u gelezen, wat de Heere Jezus in Johannes 12:32 gezegd heeft? "lk, zo lk van de aarde verhoogd ben, zal allen tot Mij trekken". De Vader laat ons de aan het kruis verhoogde Heiland zien om ons te trekken. Zie Hem daar, om onze zonden in het oordeel, biddend voor zijn vijanden. Hoe kunt u weigeren om tot Hem te komen of twijfelen aan de bereidheid van God om u aan te nemen? Moet God nog groter bewijs van zijn liefde voor verlorenen geven dan door de gave van zijn enige Zoon in zulk een verschrikkelijk lijden terwille van ons? Bedrieg uzelf niet langer en verschuil u niet achter wat God moet doen, teneinde te kunnen nalaten, wat u moet doen, u neerwerpen voor Hem, die voor u leed en stierf en u laten opnemen door zijn eeuwige liefde.

Een willoze klomp klei, overgeleverd aan de willekeur van de pottenbakker.

Hebt u wel eens een pottenbakker bezig gezien aan zijn draaischijf? Pottenbakkers waren in oude tijden onmisbaar. Wij moeten ons best doen om er een te vinden, maar voorheen werd alle aardewerk door hen gemaakt. We gebruiken nog steeds heel wat aardewerk, maar voor de toepassing van emaille en de ontdekking van aluminium werd er heel wat aardewerk gebruikt. Mijn moeder wist zich nog te herinneren, dat haar moeder bepaalde gerechten in een pot van aardewerk kookte.

Er kan bij een pottenbakker niet zo veel mis gaan. 
Als er iets mislukt, kan hij de klei zo weer in elkaar duwen en van die klomp klei een beter vat maken. Hij is meester over zijn materiaal en kan er van maken, wat hij wil. 
In de Bijbel komen we de pottenbakker onder andere tegen in een beeld dat gebruikt wordt om een bepaalde gedachte of leer duidelijker te maken. In de brief aan de Romeinen lezen we in hoofdstuk 9:21: "Of heeft de pottenbakker geen macht over het leem om uit dezelfde klomp te maken het ene vat tot eer en het andere tot oneer?"

Die woorden uit Romeinen 9 (en nog andere) zien velen als een bevestiging van de gedachte, dat God bepaalt of iemand behouden zal worden of niet. Hij zou met de mensen handelen als een pottenbakker met de klei en soeverein bepalen of iemand een vat tot eer of een vat totoneer zal zijn. 
Paulus behandelde de vraag, of God Israël zomaar kon laten vallen, terwijl de Schriften heerlijke beloften voor Israel bevatten, en omgekeerd, of God de volken zo maar het heil kan aanbieden, terwijl zij toch veraf waren en zeker niet beloften en voorrechten hadden als Israël. 
Hij kende de Bijbel heel goed en wist, dat in Jeremia 18:1-13 te lezen is, dat de profeet naar een pottenbakker moest gaan en daar zag, dat die man met het leem deed, wat hij wilde; mislukte een werkstuk, dan drukte hij het leem weer in elkaar en maakte hij er wat anders van. Dat beeld had God gebruikt om te illustreren, wat Hij zou doen met Juda en Jeruzalem: "Toen kwam het woord des Heeren tot mij: zal lk met u niet kunnen doen, als deze pottenbakker?, o huis van Israël, luidt het Woord des Heeren. Het ene ogenblik doe lk over een volk en een koninkrijk de uitspraak, dat lk het zal uitrukken, afbreken en verdelgen; maar bekeert zich dit volk waarover lk een uitspraak deed, van zijn boosheid, dan zal lk berouw hebben over het kwaad dat lk hun dacht aan te doen. Het andere ogenblik doe lk over een volk en een koninkrijk de uitspraak, dat lk het zal bouwen en planten; maar, doet het wat kwaad is in mijn ogen door niet naar mijn stem te horen, dan zal lk berouw hebben over het goede waarmede lk had gezegd hun te zullen weldoen. Nu dan, zeg toch tot de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem: Zo zegt de Here: zie, lk bereid rampspoed over u en beraam tegen u een plan; bekeert u toch een ieder van zijn boze weg en betert uw handel en wandel" (Jeremia 18:5-11).

Bedoelde God aan Jeremia duidelijk te maken, dat zijn besluiten onveranderlijk waren? Neen, bepaald niet. God maakte integendeel duidelijk, dat Hij niet gebonden kon worden aan zijn aanvankelijke voornemens, wanneer Hij het nodig oordeelde anders te handelen. Als God rampspoed over Juda bracht, kon Juda niet zeggen, dat God onrechtvaardig handelde, met verwijzing naar Gods beloften. God is soeverein, zowel wanneer Hij toornt, als wanneer Hij zich ontfermt. Het beeld van de pottenbakker werd niet gebruikt om te laten zien, dat een klomp leem, eenmaal een misbaksel geworden, gedoemd is een misbaksel te blijven. Het is andersom: Het beeld laat zien, dat een mislukt vat NIET mislukt hoeft te blijven, maar door de werkman uiteindelijk toch tot een goed werkstuk gevormd kan worden.

Dat beeld gebruikte Paulus in Romeinen 9. Niet om duidelijk te maken, dat God naar zijn wil de een voor de zaligheid en de ander tot het oordeel bestemt. Veeleer hetomgekeerde. Hij maakte met dat beeld duidelijk, dat God niet verplicht was om Israel te blijven zegenen als het onbekeerlijk bleef, en dat Hij het volle recht heeft om over dat volk het oordeel te doenkomen. Omgekeerd heeft God het recht om zich over de heidenen, die ver van God waren, te ontfermen, als zij zich bekeren. Het beeld van het leem en de pottenbakker in Romeinen 9 is geen bevestiging van de onveranderlijkheid van Gods wegen, en spreekt niet over een onveranderlijk besluit van Gods raad, ten goede of ten kwade, dat in de eeuwigheid genomen is, maar over de veranderlijkheid van Gods handelen, niet in de eeuwigheid, maar in de tijd.

Volgens Jeremia 18, het beeld van de pottenbakker, leidt bekering dus tot zegen en leidt een zich afwenden van God tot de ondergang. Maar dat is het bekende getuigenis van de gehele Schrift. Romeinen 9 toont aan, dat God in zijn tijdelijke verwerping van Israël niet anders handelde dan Hij in zijn Woord had gezegd en evenmin van onrecht beschuldigd kon worden, als Hij zich over heidenen ontfermde.

Daar gaat het in Romeinen 9 om. Het is NIET een hoofdstuk, dat handelt over de uitverkiezing van de individuele mens; het gaat om Israël enerzijds en de volken anderzijds, als groep. Bovendien gaat het ook niet om de uitverkiezing van de ene en de uitsluiting van de andere groep, maar over het recht Gods om zich te ontfermen wanneer en over wie Hij wil, in de tijd. Hij ontfermde zich over heidenen, die geloofden, maar verhardde Israël, dat niet wilde geloven. Indertijd had Hij Farao verhard, toen hij weigerde zich te bekeren, hoewel God zo duidelijk door wonderen en tekenen tot hem gesproken had. Zou God dan voor Israël een andere maatstaf moeten aanleggen, als ook zij weigerden zich te bekeren, hoewel zij niet slechts wonderen en tekenen hadden gezien, maar zelfs de Heere in hun midden gekend hadden? Zou God onrechtvaardig handelen, als Hij hen verhardde, zoals Hij Farao verhard had? Beslist niet.

Uitverkiezing tot zaligheid wordt in Romeinen 9 niet behandeld of aan de orde gesteld. Velen denken, dat dat juist het onderwerp van dat hoofdstuk is. lk moet evenwel met klem ontkennen, dat het daarover gaat, zelfs niet in de vaak aangehaalde woorden: Jakob heb lk liefgehad en Ezau heb lk gehaat. Jakob, de jongste, die het eerstgeboorterecht niet had, is hier een beeld van de volken, die geen rechten hadden, terwijl Ezau, de eerstgeborene, die alle rechten had, een beeld is van Israël, dat volgens Exodus 4:22 Gods eerstgeboren zoon was, maar door de verwerping van Christus de zegen heeft veracht, als Ezau. God kiest hen, die geen rechten hebben, als Jakob, maar gelovig de zegen Gods begeren. U hebt ook geen rechten, nietwaar. Wel, Gods ontferming is voor mensen zoals u en ik, mensen, die het er beslist niet naar gemaakt hebben om ontferming te kunnen verwachten en die bedriegers zijn, als Jakob. Over die mensen, die geen vermeend recht naar voren halen, zoals de Joden meenden te kunnen doen, maar Gods zegen begeren, verkiest God zich te ontfermen, indien zij zich bekeren, zoals al uit Jeremia 18 duidelijk is, ook al zijn zij geen Joden, maar heidenen.

Wat God wil, en wat God niet wil.

In 1 Timotheus 2:4 staat wat God wil. 
In 2 Petrus 3:9 staat wat God niet wil. 
Het bijzondere in die beide bijbelteksten is, dat zij, al klinken zij tegengesteld, hetzelfde zeggen. 

God wil, dat alle mensen behouden worden. 
God wil niet, dat iemand verloren gaat. 
Dat zijn woorden om nog eens te lezen. Vergissen we ons niet? 
Neen, we vergissen ons niet. Gods Woord, dat blijft tot in eeuwigheid en waarvan geen letter zal vervallen, verzekert ons hier, dat God wil, dat alle mensen behouden worden.

1 Timotheus 2:4
God onze Heiland wil dat alle mensen behou- den worden en tot kennis der waarheid komen.
2 Petrus 3:9
De Heere is lankmoedig over u niet willende, dat iemand verloren ga, doch dat allen tot bekering komen.


Als we ons toch nog hebben afgevraagd, of we wel goed gelezen hebben, verzekert Petrus ons dus, dat GOD NIET WIL, DAT IEMAND VERLOREN GAAT.

Alle mensen. 
Het kon niet algemener gesteld worden. 
Niemand kan beweren, dat God hem niet op het oog heeft., want ALLE MENSEN kent geen uitzondering. Mensen zijn we allemaal, en als God ALLE zegt, bedoelt Hij u en mij en iedereen.

Hetzelfde geldt voor IEMAND. 
God wil niet, dat iemand verloren gaat. U hebt uw eigen naam, uw eigen geschiedenis, uw eigen persoonlijkheid, en men zegt wel eens, dat er geen twee mensen gelijk zijn. Maar als men niets van u weet, bent u altijd nog iemand. En 2 Petrus 3 zegt, dat God niet wil, dat IEMAND verloren gaat, en daarop bent u geen uitzondering. 
God wil dus niet, dat u verloren gaat. En u kunt dat niet tegenspreken, tenzij u zo vermetel bent om Gods Woord tegen te spreken, wat de methode van de duivel is. Ten overvloede volgt er op, dat God wil, dat ALLEN tot bekering komen, en dat u onder ALLEN valt, is duidelijk. 

Wat een woorden van God: 

God wil, dat u behouden wordt en tot kennis van de waarheid komt. God wil niet, dat u verloren gaat, maar dat u tot bekering komt. 

Zo denkt God over u en zo spreekt Hij over u, en zijn woorden zijn betrouwbaar en vast. Wat een ernstig woord: God wil, dat u behouden wordt, en God wil niet, dat u verloren gaat. Dringt dat goed tot u door? 
Aan de waarheid van deze woorden valt niet te twijfelen. Misschien hebt u zich al lange tijd afgevraagd, of God uw behoud wel wilde. U hebt hier uit Gods Woord het antwoord: G O D W I L .

Dat God een sterk verlangen heeft om mensen te behouden, kunnen we niet betwijfelen, want
Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat IEDER die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Zou God zijn geliefde Zoon ooit in het grote lijden aan het kruis gebracht hebben, als Hij niet ons behoud bedoelde? Natuurlijk niet! En opnieuw lezen we: opdat een ieder, die in Hem gelooft, eeuwig leven hebben. Een ieder, u en ik en alle mensen, zonder uitzondering. Maar dat wordt nog wat sterker door de woorden van de Heere in Johannes 6:40: Want dit is de wil mijns Vaders, dat een IEDER die de Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe. Niet alleen zal ieder die in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe, mar dat is ook nadrukkelijk de wil van God. Als het zo staat met de wil van God, hoe kunnen er dan toch zo velen verloren gaan? 
Doordat zij zich tegen Gods wil en het werk van de Heilige Geest verzetten. Stefanus heeft in Handelingen 7:51 tegen zijn tijdgenoten in de Joodse raad gezegd: 
Gij wederstaat altijd de Heilige Geest, gelijk uw vaderen, zo ook gij. Dat zijn heel ernstige woorden, die misschien ook tegen u gezegd moeten worden. Hebt u trouwens wel eens over Mattheus 23:37 nagedacht?: 
Jeruzalem, Jeruzalem, hoe menigmaal heb ik u kinderen bijeen willen vergaderen gelijk een hen haar kuikens bijeenvergadert onder de vleugelen, en GIJ HEBT NIET GEWILD. Wat moet daarop uw reactie zijn? 
Buigen voor Hem, die uw redding wil en daartoe leed en stierf op Golgotha. Neem Hem aan, stel zijn liefde niet langer teleur en kom.

Uitverkoren of verloren?

Dat is een vraag, die zeer geschikt is om je neerslachtig te maken en er zijn er velen, die het daarmee moeilijk hebben; anderen echter zijn daardoor onverschillig geworden, en betogen, dat een mens aan zijn zaligheid toch niets kan doen - zelfs het geloof is een gave van God, en wat wil je, als God je die gave niet geeft? - , waarom het geen zin heeft je er druk over te maken; als je uitverkoren bent, zal God je wel arresteren. In het algemeen is er men er van overtuigd, dat er een uitverkiezing ter zaligheid en dus ook een uit verkiezing ter verdoemenis is. 
Nu, het laatste is in de Bijbel niet te vinden. Het mag een logische conclusie lijken om te zeggen, dat er naast een uitverkiezing ter zaligheid een uitverkiezing ter verdoemenis is, maar in de Bijbel komen we dat begrip niet tegen.

De Bijbel spreekt inderdaad over uitverkiezing. Maar spreekt zij over uitverkiezing in de zin, waarin die gewoonlijk wordt opgevat? 
Die opvatting is, gezien de teksten diie we overdacht hebben, totaal onlogisch. Als God wil, dat alle mensen behouden worden, waarom beperkt Hij zijn keus dan? De reden kan niet zijn, dat uitverkorenen tot een betere soort behoren. Die gedachte is absoluut in strijd met de Schrift, waaruit juist blijkt, dat God zondaars tot bekering roept en niet rechtvaardigen. En waarom heeft de Heere in Mattheus 23:37 gezegd: "Hoe menigmaal heb ik uw kinderen bijeen willen vergaderen, gelijk een hen de kuikens bijeenvergadert onder haar vleugelen, maar GIJ HEBT NIET GEWILD, als zij niet konden willen, omdat zij niet uitverkoren waren? En waarom heeft de Heere zich over het ongeloof verwonderd, als niemand kan geloven, indien Hij het geloof niet geeft?

Men maakt zich van dergelijke vragen en opmerkingen dikwijls af met het antwoord: "de Heere is soeverein". 
Dat is helemaal waar. Maar dat is geen antwoord op de vraag "Als God wil, dat allen behouden worden, en Hij sommigen verkiest en anderen ten oordeel bestemt, wat betekent dan, dat Hij allen wil redden en niet wil, dat sommigen verloren gaan?" Het is een onbevredigend antwoord en laat de vragen staan. 
De volgende twee stellingen zjn niet te verenigen en sluiten elkaar uit: 1)God wil niet dat sommigen verloren gaan en wil allen behouden, en 2)God geeft alleen geloof aan hen, die Hij verkiest, en weigert dat te geven aan anderen, die Hij tot het oordeel bestemt, 
God is de God der waarheid, zijn Woord is het Woord der waarheid, de Geest van God is de Geest der waarheid. Hij wil ons uit de strik van de leugen bevrijden en het is de waarheid, die vrij maakt (Johannes 8:32). Moet ik desondanks aannemen, dat God van ons vraagt een leer te erkennen, die onlogisch is, niet sluitend, en alle kenmerken van onwaarheid heeft? De God, die de mens naar zijn beeld heeft geschapen, zou van ons vragen, dat we ons verstand op nul draaien en het aanvaarden, dat God WIL, dat alle mensen behouden worden, maar dat Hij weigert hun het noodzakelijke geloof te geven? Leert de Schrift dat werkelijk? 
Neen. Dat leert de Schrift beslist niet.

Waar wordt gezegd, dat geloof een gave van God is? Men zegt altijd, dat het in Efeze 2:8 staat: "Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God; niet uit werken, opdat niemand roeme" (verzen 8 en 9). 
Echter, het woordje "dat" slaat niet terug op "geloof", (kan daar taalkundig niet op slaan), maar op de voorafgaande zin "door genade zijt gij behouden door het geloof". Dat is inderdaad een gave van God en is niet uit werken, zoals vers 9 zegt.

Waar komt het geloof dan vandaan? Romeinen 10:17 zegt, dat het geloof uit het gehoor is en het gehoor door het Woord Gods. Hier passen twee opmerkingen: 1) Zoals we al overdacht hebben, kan een mens zich tegen het werk van Gods Woord en Geest verzetten, en 2) Geloven is geen goed werk, dat God wel moet belonen en geloof is geen eigenschap waardoor een mens tot een betere soort behoort, de soort met geloof. 
De redding is niet "om" het geloof, maar "door" het geloof. Het geloof erkent juist geen verdienste te hebben, ook niet de verdienste van geloof, en strekt daarom smekend de handen naar de Verlosser uit voor redding zonder eigen verdienste of vroomheid.

Het is dus niet zo, dat God geloof eist, maar weigert dat geloof te geven aan hen die niet zijn uitverkoren. Het is andersom. God klopt aan het geweten van halsstarrigen en ongehoorzamen door middel van zijn Woord, opdat zij hun hart voor Hem zullen openen; Hij beweegt ze daartoe door zijn Woord. Dat Woord zal hen dan ook eenmaal oordelen, als zij in ongeloof en ongehoorzaamheid volharden. 
Wat is de duivel toch listig en boos. In het begin heeft hij de mens wijs gemaakt, dat God hun de beste vrucht niet gunde; nu maakt hij de mensen wijs, dat God hun het geloof niet wil geven. Zoals hij toen loog, liegt hij ook nu.

Wat zegt het Woord Gods nu over "uitverkiezing voor de grondlegging der wereld"? 
De enige Schriftplaats, die zo spreekt, is Efeze 1:3 en 4. Gezegend zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in den hemel in Christus; gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde.

Hier vallen twee dingen op. 1 Het uitverkoren zijn wordt gelijk gesteld met het gezegend zijn. 2 We zijn uitverkoren "in Christus" gelijk we zijn gezegend "in Christus". Dat vraagt om toelichting: 

1. Volgens vers 3 zijn wij in de hemel gezegend. Maar wij zijn nog op aarde. Hoe zit dat? 
Wel, we zijn zozeer een met Christus, dat we, als Hij is opgewekt, met Hem zijn opgewekt (Efeze 2:5), als Hij in de hemel gezet is, wij daar in Hem ook gezet zijn (Efeze 2:6), en als Hij daar gezegend is, wij in Hem daar ook gezegend zijn (Efeze 1:3). 
Op gelijke wijze (gelijk Hij ons uitverkoren heeft...) zijn we IN HEM ook uitverkoren voor de grondlegging der wereld. Wij waren er toen nog niet, dat is waar; maar we zijn IN HEM, een met Hem. En Christus is de Uitverkorene van God (Jesaja 42 :1, 1 Petrus 2:4 en 6)). En God heeft ons, die geloven, reeds voor de grondlegging der wereld gezien als in Hem. Toen God Hem, om zo eens te spreken, heeft uitgekozen als de tarwekorrel, die in de aarde zou vallen en sterven, koos Hij daarmee tegelijk de korrels, die na het zaaien als vrucht in de opschietende halm zouden komen, de gelovigen, die als de vrucht van zijn lijden en sterven aan Hem verbonden zijn en gezien worden als IN HEM. 

2. Uitverkoren IN CHRISTUS betekent niet, dat zijn uitverkoren om in Christus te zijn. We mogen beslist niet lezen "uitverkoren tot Christus". 
Het "in Christus" noemt niet het doel van de verkiezing, maar de wijze waarop wij zijn uitverkoren. Het doel wordt na het "opdat" van vers 4 genoemd: "opdat wij heilig en onberispelijk voor Hem zouden zijn". "In Christus" zegt ons, hoe God ons in de eeuwigheid zag in Hem en ons in de Uitverkorene Christus mede verkozen heeft als degenen, die aan Hem zijn verbonden. 
Uitverkiezing heeft dus alles met voorkennis te maken: "Uitverkoren naar de VOORKENNIS van God de Vader" (1 Petrus 1:2), en "die Hij TEVOREN GEKEND heeft, die heeft Hij ook verordend om aan het beeld zijns Zoons gelijkvormig te zijn" (Romeinen 8:29).

Overrigens, uitverkiezing is geen onderwerp voor ongelovigen. Zij hebben het evangelie van Jezus Christus nodig, geen leer over uitverkiezing, die voor hen onbegrijpelijk zal zijn (1 Korinthe 2:1-4) en die hen in verwarring brengt. 
Geloof in Jezus Christus zal hen vrij maken.

J. Ph. Buddingh