Een betrouwbaar getuigenis

(De weergave van een toespraak.)


Eén ding is slechts nodig, Here,
nee, U vraagt van mij niet veel:
dat mijn harte steeds begere
't eeuwigblijvend, goede deel.
Ja, het woord door U gegeven,
Is de waarheid, geest en leven:
is een lamp mij voor de voet,
licht voor 't pad, dat 'k wand'len moet.

Dat woord, de Bijbel, willen we ook nu weer open doen. En zeer terecht. Het is de moeite waard om eens na te gaan wat de waarachtigheid van dat woord is. De waarachtigheid van dat woord en het evangelie. In dat verband wil ik u eerst wijzen op wat Petrus heeft geschreven in zijn tweede brief, in hoofdstuk 1:

2 Petrus 1 vers 15
Ik zal mij beijveren dat gij ook na mijn uitgang, [na mijn heengaan] te allen tijden u deze dingen kunt herinneren, want wij zijn geen kunstig verdichte fabelen gevolgd toen we u bekendgemaakt hebben de kracht en de komst van onze Here Jezus Christus, maar wij zijn ooggetuigen van Zijn majesteit geweest. Want hij ontving van God de Vader eer en heerlijkheid toen uit de luisterrijke heerlijkheid zulk een stem tot hem gericht werd: Deze is Mijn geliefde Zoon in wie Ik Mijn welbehagen gevonden heb. En wij hoorden deze stem van de hemel gekomen toen we met Hem waren op de heilige berg en we hebben het profetische woord dat bevestigt geworden is [of des te vaster].

We gaan nu even verder, naar de eerste brief van Johannes.
1 Johannes 1 vers 1.
Hetgeen van den beginne was, hetgeen we gehoord, hetgeen we gezien hebben met onze ogen, hetgeen we aanschouwd en onze handen getast hebben, aangaande het Woord des levens. Het Leven is geopenbaard en wij hebben gezien en wij getuigen en verkondigen u het Eeuwige Leven dat bij de Vader was en ons geopenbaard is, hetgeen we gezien en gehoord hebben verkondigen we u opdat ook gij gemeenschap met ons zoudt hebben, onze gemeenschap is nu met de Vader en Zijn Zoon Jezus Christus.

Dan iets uit de brief die Paulus aan de Galatiërs schreef,
Galaten 1 vers 11:
Ik maak u bekend broeders dat het evangelie dat aan mij verkondigd is, niet naar de mens is, want ik heb het ook niet van een mens ontvangen noch geleerd, maar door openbaring van Jezus Christus, want gij hebt van mijn voormalige wandel in het jodendom gehoord, dat ik de gemeente Gods uitermate vervolgde, en haar verwoestte. En dat ik in het jodendom toenam boven vele leeftijdgenoten in dat volk, zijnde een nog groter ijveraar voor de overlevering mijner vaderen. Maar toen het God, die mij vanaf de moederschoot afgezonderd en door Zijn genade geroepen heeft, behaagde, Zijn Zoon in mij te openbaren, opdat ik Hem onder de volken zou verkondigen, ging ik terstond niet te rade met vlees en bloed en ging ook niet op naar Jeruzalem, tot hen die voor mij apostelen waren; maar ik ging naar Arabië en keerde weer terug naar Damaskus. In Handelingen vertelt Paulus hoe zijn roeping in het werk ging, we vinden dat in
Handelingen 26 vers 12
Toen ik daarmee bezig, [d.w.z. met het vervolgen van de gemeente, daar was hij druk mee] naar Damaskus reisde met volmacht en opdracht van de overpriesters, zag ik, o koning, onderweg midden op de dag een licht van de hemel, dat de glans van de zon overtrof, mij en die met mij reisden omstralen. En toen wij allen ter aarde gevallen waren, hoorde ik een stem tot mij spreken en zeggen in de Hebreeuwse taal: Saul, Saul, waarom vervolgt gij Mij? Het valt u hard tegen de prikkels achteruit te slaan. En ik zei: Wie zijt Gij, Heer? En de Heer zei: Ik ben Jezus, die gij vervolgt. Maar richt u op en sta op uw voeten; want hiertoe ben Ik u verschenen om u te bestemmen tot een dienaar en getuige, zowel van wat gij gezien hebt als van dat waarin Ik u zal verschijnen. Ik neem u uit het volk en uit de volken en zend u tot hen, om hun ogen te openen, opdat zij zich bekeren van de duisternis tot het licht, en van de macht van de satan tot God, opdat zij vergeving van zonden ontvangen en een erfdeel onder de geheiligden door het geloof in Mij. Daarom, koning Agrippa, ben ik dat hemels gezicht niet ongehoorzaam geweest, maar heb eerst hun die te Damaskus waren en te Jeruzalem en in het hele land van Judea en de volken verkondigd, dat zij berouw moesten hebben en zich tot God bekeren en werken doen die aan de bekering beantwoorden.

Ik denk dat het voor ons nuttig is, ik bedoel voor de gelovigen in het algemeen, om je goed te realiseren dat de boodschap die wij kennen, die wij gehoord en geloofd hebben en die natuurlijk al een respectabele leeftijd heeft (die boodschap wordt immers al bijna 2000 jaar verkondigd), in het begin niet iets was wat zomaar overgeleverd was, niet te verifiëren, iets wat je gelooft of niet gelooft, naar dat je ingesteld of geneigd bent, maar dat het een boodschap was, die alle kenmerken van waarachtigheid bezat, een boodschap die gebracht werd als een getuigenis.

Nu weet u wat een getuige is: je kunt alleen getuigen als je ergens van weet, doordat je het gezien hebt, het meegemaakt hebt; anders kan je wel vertellen, maar niet getuigen.
De drie mensen, waarvan we nu iets gelezen hebben, Petrus, Johannes en Paulus, waren alle drie getuigen. Ze waren niet alleen predikers, vertellers, zij waren getuigen. De andere apostelen natuurlijk ook, maar van hen hebben we niet veel overgeleverd gekregen.
We hebben het evangelie naar Mattheüs. Hij was die tollenaar, die bij zijn tolhuis zat, maar de Heer Jezus ging volgen. Hij heeft het leven van de Heer Jezus en zijn dood (mogelijk uit de verte) meegemaakt, en zijn opstanding. In het evangelie van Mattheüs lezen we dus het getuigenis van één die erbij geweest is, maar wat de brieven betreft, hebben we dus Petrus en Johannes, mensen die hier te kennen geven dat ze getuigen zijn geweest en dat wat zij spreken niet uit de duim kwam.
Dat getuigenis gold het hele leven van de Heer op aarde, zoals Petrus ook gezegd heeft toen hij heeft voorgesteld, dat er een apostel gekozen moest worden die de plaats van Judas kon innemen. Het waren er twaalf geweest, maar Judas was omgekomen, de verrader, en Petrus was er van overtuigd dat het schriftwoord dat zegt: een ander neme zijn opzienersambt, betrekking had op Judas en dat er dus een ander gekozen moest worden. Dat is ook gebeurd zoals we weten; maar Petrus heeft er wel bij gezegd: dat het iemand moest zijn die vanaf het begin, zeg maar de doop van de Heer Jezus door Johannes de Doper, tot het einde toe, de hemelvaart, alles had meegemaakt, want anders kon hij geen getuige zijn. (Handelingen 1 vers 16 tot 22).

Petrus was zich er dus goed van bewust, dat een apostel niet iemand moest zijn die alleen goed en overtuigend kon spreken, maar iemand moest zijn die kon getuigen omdat hij getuige was, omdat hij het had meegemaakt. Nu, het eerste evangelie vermeldt wat Mattheüs meegemaakt heeft. Dat is zeer de moeite waard maar dat kunnen we nu natuurlijk niet helemaal gaan lezen. Wat Petrus heeft geschreven (die het net zo goed allemaal meegemaakt heeft), heeft betrekking op het ene heel belangrijke en grote moment dat hij samen met Jacobus en Johannes beleefd heeft.

We vinden die gebeurtenis beschreven in
Mattheüs 17 vers 1 tot 8: En na zes dagen nam Jezus met zich Petrus, en Jakobus, en Johannes, zijn broeder, en bracht hen op een hoge berg afzonderlijk. En Hij werd voor hen van gedaante veranderd. En zijn aangezicht blonk als de zon en zijn klederen werden wit als het licht. En zie, Mozes en Elia verschenen aan hen, met hem samensprekende. En Petrus, antwoordende, zeide tot Jezus: Heer! het is goed dat wij hier zijn; zo gij wilt, laat ons hier drie tenten maken: voor u één, voor Mozes één, en één voor Elia. Terwijl hij nog sprak, zie, een lichte wolk overschaduwde hen; en zie, een stem uit de wolk, zeggende: Deze is mijn geliefde Zoon, in wie Ik mijn welbehagen gevonden heb: hoort hem. Ik denk te mogen zeggen, dat de aanleiding tot deze gebeurtenis is geweest, dat de Heer Jezus voor de eerste keer zijn discipelen had meegedeeld dat Hij zou heengaan naar Jeruzalem, veel zou lijden en ter dood gebracht zou worden, maar weer zou opstaan. Toen ze dat voor het eerst hoorden, was het voor de discipelen een grote schok, en wij kunnen ons de menselijke reactie van Petrus wel voorstellen. Hij had er moeite mee om dat te aanvaarden als werkelijkheid.

Hij heeft dan ook tegen de Heer gezegd: ”God zij u genadig, Heer, dit zal U geenszins geschieden (Mattheüs16 vers 21,22). Dat was niet goed. Het was wel goed dat Petrus de Heer zo lief had dat hij Hem dat niet toewenste. Maar het was niet goed om de Heer tegen te spreken. Petrus verwachtte heerlijkheid en niet een kruis en een graf. De andere discipelen eveneens; zij verwachtten inderdaad heerlijkheid en nu sprak de Heer van een kruis en een graf, wat zij zich niet konden voorstellen. Toen heeft de Heer Jezus het volgende gezegd: ”Voorwaar, ik zeg u: er zijn sommigen van die hier staan, die de dood geenszins zullen smaken, totdat zij de Zoon des mensen zullen hebben zien komen in zijn koninkrijk (Mattheüs 16 vers 28).
Waarom dat? Omdat de Heer Jezus heel goed aanvoelde dat het voor deze mensen vreselijk moeilijk was om te verwerken en te begrijpen, wat Hij gezegd had. Het was een schok voor hun geloofsleven en voor hun overtuigingen. Daarom heeft de Heer gezegd: jullie zullen zien dat wat je verwacht, waar de Schrift van spreekt, de heerlijkheid, ook reëel is, een werkelijkheid die zeker komt: Ik zal je laten zien dat je je niet vergist hebt; houdt die verwachting vast want het zal komen. Alleen, wat ik gezegd heb over gevangenschap, lijden en dood komt ook. Je moet niet denken dat als er gevangenschap, lijden en dood komt, die heerlijkheid dus niet komt. Die heerlijkheid komt wel en ik zal het je laten zien.
Bij die gelegenheid heeft de Heer drie discipelen meegenomen de berg op en toen is Hij voor hun ogen van gedaante veranderd en daar stond Hij in heerlijkheid. Oogverblindend en bij hem Mozes en Elia, ook in heerlijkheid. Toen kwam uit de wolk Gods stem: Deze is Mijn geliefde Zoon in Wie Ik Mijn welbehagen heb. Dat kunnen we begrijpen, jawel.
Maar er kwam wat achter: hoort Hem.
Voelt u waarom dat er bij gezegd werd? Petrus hoorde niet. Toen de Heer sprak over lijden en dood hoorde Petrus niet, hij zei: dat zal niet gebeuren. Maar op de berg zei de Vader vanuit de heerlijkheid: Hoort Hem. Dus wel luisteren. Niet tegenspreken. De heerlijkheid komt, we laten je het zien, maar dat andere komt ook. Dus hoort Hem, luistert naar zijn Woord.

Kunt u zich deze gebeurtenis voorstellen? Het staat zo maar met een paar teksten in het evangelie, maar het heeft natuurlijk een overweldigende indruk op die drie mensen gemaakt.
Wij zingen ook wel over die heerlijkheid: Wat zal het zijn, wat zal het zijn, daar omhoog bij u te zijn en wat zal het zijn U in heerlijkheid te aanschouwen enz; dergelijke zinnen komen in onze liederen voor en dan denken we: dat wordt natuurlijk geweldig als we straks bij de Heer Jezus zijn: geen pijn en moeite, geen droefheid meer, geen zwakheid meer noch lichamelijk, noch geestelijk, en dan de Heer in heerlijkheid zien.
Petrus heeft Hem in heerlijkheid gezien, Johannes ook en Jacobus ook. Zij hebben het gezien. Wat moet dat een gebeurtenis zijn geweest.
Wij hebben misschien ook wel eens gedacht: de bijbel kan ik lezen, maar als ik nou eens een hoorbare stem kreeg, zoals Samuël dat gehad heeft. De Heer sprak tot Samuël, weet u nog? Hij ging naar Eli en zei: U hebt me geroepen. Maar Eli had niet geroepen, God sprak tot Samuël. (1 Samuël 3) Dat verhaal ken ik vanaf mijn jeugd, u misschien ook. Toen ik een jongen was heb ik wel eens gedacht: stel je voor dat God zo tot mij sprak, 's avonds bij het naar bed gaan; je ligt nog wakker en dan plotseling hoor je een stem, de stem van God.
Petrus, Johannes en Jacobus hebben die stem gehoord. Ze hebben de heerlijkheid gezien en hebben de stem gehoord. Kunnen we ons voorstellen wat een gebeurtenis dat geweest is, wat een enorme indruk dat op hen gemaakt heeft? Nu, als Petrus in zijn brief daarover schrijft, dan gebruikt hij deze woorden:
Wij zijn geen kunstig verdichte fabelen gevolgd. Klinkt haast als een sprookje zou een mens in de wereld zeggen. Neen, het is geen fabel. Wij zijn ooggetuigen -zo schrijft Petrus- van Zijn majesteit geweest. Ooggetuigen, zij hebben het gezien. En als er geweest zijn die dat betwijfeld hebben, die misschien gedacht hebben, och die Petrus, dat is een geweldig man natuurlijk, maar hij rent wel eens te hard door, dan hebben ze Johannes of Jacobus kunnen roepen en kunnen vragen, of zij er ook bij waren. Johannes en Jacobus zouden het ongetwijfeld bevestigd hebben.

Het evangelie dat wij gehoord en geloofd hebben is geen fabel. Het is niet iets wat verzonnen is, het is geen filosofie, het is geen theorie, het is niet een door mensen uitgedacht systeem. Het evangelie dat wij gehoord en geloofd hebben, is de boodschap van Jezus Christus die verkondigd is door oog- en oorgetuigen. Oog- en oorgetuigen, want ze hebben het gezien en ze hebben het gehoord. Zo heeft Petrus geschreven met betrekking tot die gebeurtenis.

Ooggetuigen van Zijn majesteit toen uit die heerlijkheid een stem kwam: Deze is Mijn geliefde Zoon. Oog- en oorgetuigen.
Nu, hetzelfde hebben we gevonden bij Johannes. Johannes schrijft: wat we gezien hebben, wat we gehoord hebben en wat we getast hebben. Je ziet met je ogen, je hoort met je oren, Maar, zoals bij kleine kinderen, zien en horen is vaak niet genoeg. Zodra je met iets aardigs bij kinderen komt, pakken ze het, want door voelen wordt het nog meer werkelijkheid voor ze. Zo schrijft Johannes: wat we gezien hebben, wat we gehoord hebben, wat we getast hebben.
Ze hebben de Heer bij wijze van spreken een hand gegeven, ze hebben brood uit zijn hand aangenomen.
Wat onze handen getast hebben aangaande het Woord des levens. Ze hebben die vissen, weet u nog wel, uit de hand van de Heer ontvangen en ze hebben ze uitgedeeld aan al die mensen. Dat hebben ze meegemaakt. (Joh. 6:1-15). Dat wat we gezien en gehoord hebben en getast hebben dat verkondigen wij u. Zo heeft Johannes geschreven in zijn brief. Aan het einde van zijn evangelie schrijft hij ook zo: Die het gezien heeft, die getuigt en wij weten dat zijn getuigenis waarachtig is (Johannes 21 vers 25). Hij heeft erbij gestaan.

Ik denk dat het woord geloof, of, als we het werkwoord kiezen, het woord geloven, mensen soms in verwarring brengt. Wij gebruiken die uitdrukking geloven ook voor zaken die je al of niet kunt geloven: een aardig verhaaltje. Als je dat vertelt zal een kind het geloven, maar de volwassene die achter dat kind staat, zal glimlachen want die weet dat het een grapje is, een verhaaltje. Maar het kind denkt: dat is zo en neemt het wel aan.

Dat geloven wordt niet bedoeld als we het hebben over christelijk geloof. Het christelijke geloof is niet het geloven van iets wat je verteld wordt, maar niet te verifiëren is, wat je maar moet aannemen; als je het aanneemt ben je verstandig en als je het niet aanneemt is je ook niet veel te verwijten, want het is tenslotte een onbewezen zaak. Je moet het maar geloven. Zo is het zeer beslist niet.

Het geloven dat wij moeten doen, of wat een mens moet doen, waartoe een mens wordt opgeroepen, wat we mogen doen, dat is het geloven in een persoon, in Jezus Christus. Daarbij moeten we ons ook niet vergissen, want het is niet geloven in het feit dat Jezus Christus bestaat of bestond. Natuurlijk geloven we dat Hij bestond, maar dat geloofde Pilatus ook want hij had Hem voor zich, als aangeklaagde. Pilatus geloofde ongetwijfeld dat de Heer Jezus bestond. En Kajafas geloofde dat ook en de Farizeeën, die telkens getracht hebben Hem door strikvragen ergens in een val te laten lopen, hadden niet de minste twijfel dat Hij bestond. Natuurlijk niet. Want Hij stond voor hun neus.
Wat bedoelen we dan met in Hem geloven? Daar bedoelen we mee: geloven dat Hij de door God gezondene is, zoals Petrus het heeft uitgedrukt in Mattheüs 16:16: Gij zijt de Christus (dat is de Gezalfde), de Zoon van de levende God. Dat Hij daar stond en dat Hij een mens was, kon iedereen zien. Maar toen vroeg de Heer: ”Wie zeggen de mensen, dat ik, de Zoon des mensen , ben?”
Degene die ze zagen? Dat was geen punt. Ze zagen Hem. Maar wie zeggen ze nou dat Ik ben, en daarop gaf Petrus als antwoord: Gij zijt de Christus de zoon van de levende God.
En de vraag aan ons is: geloof je dat? Geloof je dat deze persoon, historisch niet te betwijfelen -Hij heeft ongetwijfeld geleefd op aarde- maar geloof je dat Hij de Christus is, de Zoon van de levende God? Daar ging en gaat het om. De discipelen hebben dat geloofd. Wij hebben dat ook geloofd. Hebt u dat ook geloofd? De Bijbel leert ons, dat wie dat gelooft, het eeuwige leven heeft. Bij mijn vraag aan u: hebt u zo in Hem geloofd?, staat dus alles voor u op het spel.

De derde persoon over wie we iets en van wie we iets gelezen hebben, is Paulus. Er is een verschil tussen Petrus en Johannes en deze Paulus. De eerste twee hebben de Heer Jezus gekend, zeg maar vanaf de doop door Johannes de Doper. Zij hebben het leven van de Heer Jezus beleefd, volgden Hem. Die hebben Hem ook na Zijn opstanding zien heenvaren naar de hemel. Zij hebben dat allemaal meegemaakt. Paulus niet.
Toch is Paulus ook een oog- en oorgetuige. Niet van Zijn leven op aarde, hoewel hij daar geen moment aan getwijfeld heeft, maar daar was hij geen oog- en oorgetuige van. Paulus was een oog- en oorgetuige van de verheerlijkte Heer in de hemel.
Petrus en Johannes, de twee die we net genoemd hebben en natuurlijk de anderen, hebben de hemelvaart gezien en tot zover konden ze als ooggetuigen spreken. Voorbij de wolk die Hem wegnam voor hun ogen konden zij niet getuigen. Zij hebben de Heer gezien tot de wolk Hem wegnam voor hun ogen en verder niet.
De Heer Jezus heeft gezegd: gijlieden gelooft in God, geloof ook in Mij. Met andere woorden, je ziet God niet, straks zie je Mij ook niet meer; geloof dan toch in Mij zoals je in God gelooft, hoewel je Me niet meer ziet. Het niet zien was met de hemelvaart begonnen. Wie niet zien? De Heer Jezus. In welke toestand? In heerlijkheid. Zij hadden wel gezien, dat Hij naar de hemel opvoer, maar meer niet. Een wolk kwam en toen zagen ze Hem niet meer. Paulus echter heeft hem gezien in de heerlijkheid.

Paulus was op reis naar Damaskus, als een grote tegenstander. Hij was bezig de christenen over te leveren, zelfs tot de dood toe. Toen omstraalde hem een licht uit de hemel, sterker dan de glans van de zon. Dat was nog meer heerlijkheid dan Petrus, Johannes en Jacobus op de berg hebben gezien. Het was een zodanige heerlijkheid dat Paulus drie dagen niet kon zien. Hij hoorde ook een stem: Saul, Saul wat vervolgt gij Mij? Dat hebben we gelezen. Dit was een zodanige realiteit dat Paulus tegen koning Agrippa, voor wie hij sprak, (dat hebben we gelezen in Handelingen 26), kon zeggen: ”daarom ben ik dat hemels gezicht niet ongehoorzaam geweest, o koning”.
Het was geen kunstig verdichte fabel, iets wat Paulus was overgeleverd, iets wat hij geleerd had van een ander of zo, Hij had het meegemaakt.
In de eerste dagen nadat Paulus tot geloof gekomen was, kon je bij wijze van spreken naar het escorte gaan, dat hij bij zich had en aan die mensen vragen: is er toen iets gebeurd? Dan zouden ze, als ze eerlijk waren, bevestigend geantwoord hebben en gezegd hebben, ”ja, er is zeker wat gebeurd, we zijn allemaal op de grond gevallen en we hebben ook een stem gehoord, we wisten alleen niet wat er gezegd werd”.
Paulus heeft wel gehoord wat er gezegd werd, de anderen niet. Maar ze hebben wel gehoord en hebben ook het licht gezien en zijn op de aarde gevallen.
Geen fabel, geen leerstelling van de één op de ander overgeleverd, die je maar moet aannemen. De man heeft het gewoon beleefd. Hij was absoluut niet geneigd om in Jezus te geloven of een positieve boodschap omtrent de Here Jezus aan te nemen. Het was het omgekeerde: Hij wist heel goed van Jezus van Nazareth, want hij was druk bezig de volgelingen van deze Jezus te bestrijden, tot de dood toe. Hij was een vijand van Hem. Het is absoluut uitgestoten dat deze man iets zou gefantaseerd hebben waardoor hij een volgeling van Jezus werd. Paulus heeft niets gefantaseerd. De dingen waren hem overkomen. En hij had niets anders kunnen zeggen dan: ”Heer wat wilt U dat ik doen zal.”
Wie kan strijden tegen God in Zijn heerlijkheid? Zo heeft hij het ervaren. Hij vroeg Wie zijt Gij Heer? Hij kon niet eens veronderstellen dat het Jezus van Nazareth was. Het was goddelijke heerlijkheid die hem omstraalde, maar toch was het Jezus: ”Ik ben Jezus die gij vervolgt”.

Het is voor die man een vreselijke schok geweest, want zijn hele leven, waarvan hij tot dan toe dacht dat het aan God gewijd was, kwam in een totaal ander licht te staan: absoluut weggegooide tijd, verspilde moeite, ja nog veel erger, een langere periode van strijden tegen God. Verschrikkelijk. Het is dan ook geen wonder dat er staat dat de man 3 dagen niet at en dronk. En tenslotte heeft de Heer tegen Ananias gezegd: ”want zie hij bidt”. Wat kon Paulus anders doen? Hij bad.
Mensen konden hem niet helpen. Hij bad. Toen was duidelijk dat het met Paulus goed was. Paulus wendde zich tot Hem die tot hem gesproken had. Geloven deed hij wel, hij kon niet meer twijfelen, maar dan tot Hem komen en van Hem de hulp verwachten, dat was wat anders. Niet van een gedachte, van een theorie, van een filosofie of iets dergelijks, nee, van een Heer die hij gezien en gehoord had. En dan zegt de Heer tegen Ananias: ga naar hem toe, leg hem de handen op, dat hij weer ziende wordt.

Paulus heeft in de brief aan de Galaten daarover geschreven. Hij had het evangelie dat hij predikte, niet van mensen ontvangen of door mensen geleerd. Ook niet door overlevering, maar had het van de Heer zelf ontvangen, door openbaring.
”Ik heb het niet van een mens ontvangen of geleerd, maar door openbaring van Jezus Christus” (Galaten 1:12). Deze tekst kan niet omzeild worden door hen die zo graag willen beweren, dat Paulus bij overlevering van de Heer ontvangen had. Niet bij overlevering, dat betekent via twee of drie schrijven; zo heeft Paulus het niet ontvangen, hij heeft het regelrecht van de Heer ontvangen.
Ook Paulus spreekt als getuige, hij heeft het niet van een mens gehoord noch ontvangen maar door openbaring van Jezus Christus.

Hij is ook daarna, toen hij tot geloof gekomen was, niet naar Jeruzalem gegaan, heeft daar niet zijn licht opgestoken bij de apostelen maar is naar Arabië gegaan. Wat moest hij daar dan? Want bij mensen vindt je niets in Arabië. Als je van mensen iets zoekt, ben je daar op de verkeerde plaats. Dan kun je beter naar Jeruzalem gaan. Maar nee, hij is naar Arabië gegaan, en verder zullen we maar niets zeggen. Maar we weten dat Hij openbaringen van de Heer ontvangen heeft. Ik denk zeker dat hij ze in Arabie ontvangen heeft, in de stilte, ver van de mensen, in ieder geval ver van de apostelen. De Heer heeft tot hem gesproken. Paulus de oog- en oorgetuige van het elfde uur.

Dat is de man die het evangelie gebracht heeft met een kracht groter dan de andere apostelen. Misschien moet je ook zeggen, dat de wijze waarop de Heer zich aan hem geopenbaard heeft wel zo indrukwekkend is geweest, dat deze man, - hoewel natuurlijk hetgeen hij kon verhalen over het leven van de Heer Jezus niet zo uitvoering kon zijn als van de andere apostelen, want dat leven had hij niet meegemaakt, - kon zeggen: ”te leven is mij Christus”. Daar was als het ware maar één voorval dat in zijn herinnering domineerde en één doel wat hem voor ogen stond en één zaak waaraan hij dacht als hij ging slapen en als hij wakker werd: dat was Jezus Christus in de heerlijkheid. Daar was zijn oog op gericht, zo indrukwekkend was dat gezicht geweest. En deze man is degene die aan de heidenen het evangelie verkondigd heeft, door wie (langs natuurlijk vele schijven, want wij leven vele eeuwen verder), ook het evangelie ons bereikt heeft, het evangelie dat ons overgeleverd is door oog- en oorgetuigen vooral ook door de apostel Paulus.
Dat evangelie is zeer betrouwbaar. Een zaak is waarachtig wanneer daar twee of drie getuigen zijn die hetzelfde getuigen. En dat is hier het geval.

In 1 Korinthe 15 heeft Paulus in dit verband ook nog iets geschreven dat de moeite waard is. Dat vindt u in vers 3:
Laten we even vanaf vers 1 lezen, dat kost niet veel tijd. Maar ik maak u bekend, broeders, het evangelie, dat ik u verkondigd heb, dat gij ook aangenomen hebt, waarin gij ook slaat, waardoor gij ook behouden wordt, (als gij vasthoudt aan het woord dat ik u verkondigd heb), tenzij gij tevergeefs geloofd hebt. Want ik heb u in de eerste plaats overgegeven wat ik ook ontvangen heb: dat Christus voor onze zonden gestorven is, naar de Schriften; en dat Hij is begraven, en dat Hij op de derde dag is opgewekt, naar de Schriften; en dat Hij aan Kefas is verschenen, daarna aan de twaalven. Daarna is Hij verschenen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk, van wie de meesten tot nu toe in leven, maar sommigen ook ontslapen zijn. Daarna is Hij verschenen aan Jakobus, daarna aan alle apostelen. En het laatst van allen is Hij ook aan mij, als aan een ontijdig geborene, verschenen

. Er staan daar een paar notities in die zeer de moeite waard zijn om extra aandacht te geven. Het eerste dat ik u onder de aandacht wil brengen is die vijfhonderd broeders, (natuurlijk tellen ook die andere verschijningen mee), maar met name die vijfhonderd broeders, omdat hij daaraan toe kon voegen: van wie de meeste tot nu toe in leven zijn, sommigen zijn er ontslapen. Laten we zeggen dat er van de vijfhonderd broeders twintig gestorven waren; als u zegt dat is een beetje weinig, dan waren er misschien zestig gestorven, of zeg honderd, dan zijn er nog altijd vierhonderd over. Dat is vrij veel. Paulus zegt als het ware: ”ik heb jullie een evangelie verkondigd - een belangrijk onderdeel in dat evangelie is geweest dat Jezus Christus is opgestaan. Nu, het bewijs daarvan is natuurlijk als mensen Hem levend hebben gezien na Zijn dood. Dat is ook zo, mensen hebben Hem levend gezien, ik ook, alleen ik was de laatste in de rij. Veel eerder is Hij o.a. aan vijfhonderd broeders in één keer verschenen. Er zijn er sommigen ontslapen, maar de meeste leven nog. Als je me niet gelooft, kan je nu naar Palestina reizen, want daar is het gebeurd en kan je bij wijze van spreken nog vierhonderd mensen interviewen of het waar is ja of nee.” Zo betrouwbaar is het evangelie. Geen kunstig verdichte fabel. Het is gewoon waarheid.

Het tweede waar ik uw aandacht op wil vestigen is dit: ”ik heb u in de eerste plaats overgegeven wat ik ook ontvangen heb”. Wat had Paulus ontvangen? Wat hij te prediken had, de boodschap. Wat moest hij nu doen? Paulus was uitverkoren, om onder de volken het evangelie te verkondigen. Dan moest hij toch weten wat voor boodschap hij brengen moest. Wat was die boodschap? Dat staat hier: dat Christus voor onze zonden gestorven is, naar de Schriften, en dat Hij is begraven en ten derde dage weer is opgewekt, naar de Schriften. En dat Hij verschenen is.

Daar kunnen we een paar dingen van zeggen. Ten eerste dit -en misschien is dat wel het belangrijkste-, als Paulus ons laat weten wat hij ontvangen had om door te geven, is dat de boodschap dat Christus voor onze zonden gestorven is en dat Hij is begraven en dat Hij is opgewekt. Dat zijn een aantal woorden die ik gebruikt heb. Ik ga het wat korter zeggen: De boodschap die Paulus moest brengen, was de boodschap aangaande Jezus. En natuurlijk behelst dat, dat Jezus gestorven en begraven is en ook is opgestaan, maar het was de boodschap aangaande Jezus. Nog korter kan je zeggen: hij moest Christus prediken. Waarom is dat van belang? Omdat Christus prediken betekent dat je iemand voorstelt in de prediking en niet iets. Er zijn veel mensen die van alles en nog wat te zeggen hebben, allerlei leringen verkondigen, allerlei voorstellen doen, allerlei ideeën ontwikkelen. Dat hebben wij niet te doen. Wat dan wel? Wij moeten Christus prediken, de levende Heer uit de hemel, die waarachtig mens geworden is, gestorven is, begraven is, maar ook is opgestaan en nu aan Gods rechterhand zit. Hij is een levende Heer en Hij komt weer terug.

Wij hebben te doen met Jezus Christus. En de vraag voor de mensen is vandaag nog steeds: Wat doe je met Jezus als hij je wordt voorgesteld, wat doe je?

Wijs je Hem af of neem je Hem aan? Niet mijn theorie, niet mijn filosofie, niet mijn mening. Nee, wat zeg je van Jezus Christus als Hij jou wordt voorgesteld? Dat is de kern.

Ik heb jaren geleden een jongen leren kennen bij de eerste baas waar ik bij gewerkt heb, Ik was dus nog ver onder de twintig jaar. Hij werkte op een kantoor waar ik ook werkte, hij is later verdwenen. Hij heeft een poosje bij een accountant gewerkt en tenslotte is hij bij de belastingdienst terecht gekomen. Ik zag hem niet meer. In de tijd dat hij bij een accountant werkte, zag ik hem wel eens op een fabriek waar ik werkte. Kwam ik zaterdags op kantoor, dan gebeurde het wel eens dat hij er ook was. Hij woont nu toevallig vlak bij me. Laatst zag ik hem bij de supermarkt. Je maakt dan een babbeltje, hoe het gaat en zo. En wat zei hij tegen me? Werk je nog steeds in het evangelie? Antwoord: ja. Ook een babbeltje daarover, niet zolang natuurlijk, en toen ging hij weg en ik ook. Later kon ik mezelf wel een draai om de oren geven. Want ik had wel een paar opmerkingen gemaakt over mijn dagvulling en zo, maar wat had die man eraan? Niks. Ik had niet over mij of mijn dag moeten vertellen, ik had op Christus moeten wijzen. Hij was echter weg en ik had de gelegenheid niet benut. Ik had het verkeerd gedaan. Wat wij moeten doen is niet interessant vertellen. We hoeven geen verhaal te vertellen, we moeten Christus voorstellen. En we moeten daar niet te lang mee wachten.

Een voorbeeld vinden we naar ik meen in het verhaal van Paulus in Athene, zoals dat vermeld is in Handelingen 17. Hij ging een verhaal vertellen, want hij zag daar al die altaren en ook één aan de onbekende God, u kent dat wel. En toen heeft hij gedacht daar moet ik wat aan doen. Dus is hij gaan spreken. Ze hebben hem toen meegenomen naar de Areopagus. Maar ja, het waren natuurlijk allemaal geleerde heren, filosofen, wijsgeren, de een nog geleerder dan de ander.

Toen heeft Paulus misschien gedacht: dit is een uitgelezen gezelschap, hier ik moet wel even mijn rede deskundig opbouwen. Wel, hij ging goed opbouwen, liet daarbij even horen dat hij ook niet van gisteren was, want hij zegt, "zoals een van uw dichters ook gezegd heeft", met andere woorden Paulus was goed op de hoogte van de Griekse literatuur. Ik denk dat dat ook zo was, ik denk dat Paulus goed op de hoogte was. Hij liet dat ook horen. Hij praatte door tot hij in zijn betoog eindelijk kon gaan spreken over de Heer Jezus. Maar toen hadden ze inmiddels genoeg gehoord en ze zeiden, dat ze een volgende keer wel verder zouden horen. De naam van de Heer Jezus heeft hij niet kunnen noemen.
Jammer. Ik denk dat hij daarom in de brief aan Korinthe schreef: ik had me voorgenomen onder u niets anders te weten dan Jezus Christus en die gekruisigd. Geen lange aanloop, geen mooi verhaal, maar Jezus Christus en direct en onmiddellijk!
Zo moet het en zo heeft hij het gedaan in Korinthe en wij doen goed als we het ook doen. Breng Jezus, breng Christus. Dat zegt Paulus ook: wat heb ik ontvangen? Ik heb ontvangen en jullie overgegeven, (wat? het boek Genesis, het boek Exodus, Spreuken en de Prediker en weet ik al niet meer? Dat hoort erbij, dat is het woord van God, maar zo is hij niet begonnen, hij is begonnen met dit) dat Christus voor onze zonden gestorven is naar de Schriften en dat hij opgestaan is naar de Schriften.

Er is nog iets waar ik de aandacht op wil vestigen. Oog- en oorgetuigen zijn belangrijk, maar er is nog iets wat belangrijk is, namelijk dit: Het getuigenis van de Geest Gods. Die is ook Iemand, absoluut betrouwbaar, de allerbeste Getuige. Als er één is die over de dingen Gods kan spreken, dan is dat natuurlijk de Geest Gods. Petrus kon getuigen, hij was namelijk oor- en ooggetuige, Paulus kon getuigen, ook hij was oor- en ooggetuige, maar de Heilige Geest heeft niet een keer of enige tijd God gezien, Hij is zelf God. Als er één is die volledig kan getuigen van de dingen van God, dan is het de Geest van God. Ja maar, waar hebben we dan het getuigenis van de Geest van God? In de Bijbel. Dat is het getuigenis van Gods Geest.
Nou is het maar de vraag of de getuigenis overeenstemt. Petrus is een getuige, Johannes ook. Dat zijn er twee. Stemmen zij overeen? Ja. Paulus komt erbij, een poos later, maar toch komt ook zijn getuigenis overeen met dat van de andere. Drie getuigen, dat moet een echte boodschap zijn, waarachtig.
Dat is nog niet genoeg, nu komt de Heilige Geest erbij, in de Bijbel getuigt de Heilige Geest. Stemt dat met het getuigenis van die drie overeen? De Schriften zijn het getuigenis van de Heilige Geest. Stemmen die Schriften overeen met wat Paulus gepredikt heeft? Ja, dat schrijft hij hier: Christus is gestorven voor onze zonden, dat zeg ik, Paulus, ja. Maar het is naar de Schriften. De Schrift bevestigt dat. En Hij is opgestaan, ten derde dage, naar de Schriften!
Welke Schriften? Zeker die van Petrus en Johannes. Nee, niet Petrus en Johannes. Ja maar die brieven dan? Die waren er toen nog niet. Dus niet Petrus en Johannes, niet de schriften van Petrus en Johannes. De schriften van Paulus dan? Ook niet.
Toen Paulus het evangelie in Korinthe predikte kon hij niet verwijzen naar geschriften die hij geschreven had. Dat zou allemaal nog komen. Dus als hij hier schrijft dat Hij gestorven is en opgewekt naar de Schriften, dan bedoelt hij de oudtestamentische geschriften.
Dus we kunnen het Nieuwe Testament eigenlijk dichtklappen en het Oude Testament opendoen. Daar moeten we het uit hebben. Ja, maar niet alleen wij moeten het daarvan hebben, ook Paulus en de andere apostelen. Als die verwezen naar de Schriften konden ze niet verwijzen naar het Nieuwe Testament. Ze moesten verwijzen naar het Oude Testament.

Nu, dan is het wel de moeite waard om te kijken of Petrus dat ook deed. We hebben niet zo veel preken van de apostelen in het Nieuwe Testament, maar een paar. Van Paulus wel wat, maar ook van Petrus. Eén ervan vinden we op de Pinksterdag. Bij die gelegenheid, (dat is trouwens helemaal in overeenstemming met wat Paulus geschreven heeft), verklaart Petrus hetgeen er gebeurt (Handelingen 2 vanaf vers 14 tot 22).
De mensen horen namelijk spreken in vreemde talen. Dat is allemaal wonderlijk, en dan zegt hij: nu, dat is waar Joël over geprofeteerd heeft, dat maakt hij duidelijk, en als hij dat gedaan heeft gaat hij zijn eigenlijke boodschap brengen in vers 22. Wat is de boodschap die Petrus dan brengt? Het is zeer de moeite waard om dat te zien. Waarom? Omdat u dan moet letten op het eerste woord. Waar opent Petrus zijn preek mee, als ik het zo mag zeggen. Met de naam Jezus!
Zeer opvallend. Paulus zegt: ik heb u overgeleverd wat ik ontvangen heb dat Jezus, dat Christus gestorven is.... Dus het gaat om Christus. Dat is Paulus. En wat doet Petrus? Precies hetzelfde. Hij zegt eerst even wat ze daar meemaken. Nu dat is waar Joël over geschreven heeft. En dan gaat hij zijn boodschap brengen en het eerste woord in de boodschap van Petrus is dit: Jezus, de Nazarener. Met andere woorden wanneer Petrus de mensen benadert met zijn boodschap die hij van Godswege verkondigen moet, dan valt hij met de deur in huis. Anders gezegd, dan brengt hij ogenblikkelijk Jezus Christus: Jezus de Nazarener, een man, door God aan u bevestigd......... Zo spreekt hij. Verderop zegt hij in die toespraak in vers 25: David zegt van Hem: "Ik zag de Heer altijd voor mij, want Hij is aan mijn rechterhand, opdat ik niet zou wankelen. Daarom is mijn hart verblijd en mijn tong verheugt zich, ja ook mijn vlees zal rusten in hoop, want Gij zult mijn ziel niet in de hades laten en Gij zult uw Heilige niet overgeven om ontbinding te zien. Gij hebt mij de wegen van het leven bekend gemaakt. Gij zult mij met vreugde vervullen bij uw aangezicht,

Wat doet Petrus hier? Hij citeert het Oude Testament. Wat uit het Oude Testament? De Psalmen. Nu die kenden de Joden, zijn gehoor, wel. Hij citeert Psalm 16. En daar vindt u dat in vers 8: Ik stel mij de Here bestendig voor ogen; omdat Hij aan mijn rechterhand staat, wankel ik niet. Daarom verheugt zich mijn hart en juicht mijn ziel, zelfs mijn vlees zal in veiligheid wonen; want Gij geeft mijn ziel niet prijs aan het dodenrijk, noch laat Gij uw Heilige de groeve zien. Gij maakt mij het pad des levens bekend.

Zeer terecht zegt Petrus: mensen in die Psalm wordt te kennen gegeven dat Gods Heilige, (uw Heilige, dat staat hier), niet in het dodenrijk gelaten zal worden, wel in het dodenrijk zijn. Dat betekent ten eerste dat Hij dus zou sterven, en ten tweede dat Hij daar niet zou blijven, Hij zou de verderving ook niet zien, maar God zou Hem het pad des levens bekend maken. Met andere woorden: Hij komt er weer uit. We laten de andere schriftplaatsen rusten, er zijn natuurlijk veel meer schriftplaatsen die over het lijden en sterven van de Heer spreken, ook wel enkele over zijn opstanding.
Laten we ons beperken tot deze schriftplaats zoals Petrus dat ook heeft gedaan. In deze psalm, Psalm 16, eeuwen voordat Jezus geboren was geschreven, daarin wordt bekend gemaakt dat de Heilige Gods, de Messias, zou sterven en zou terugkeren uit de dood.
Dat zegt Petrus: mensen jullie hebben Jezus gekruisigd. nu, Hij was de Heilige Gods, en zoals de psalmist gezegd heeft, zou Hij wel sterven maar niet in het graf blijven, Hij zou opstaan, en dat is gebeurd. Na zijn opstanding is Hij ten hemel gevaren en heeft Hij de Heilige Geest uitgestort. Dat maken jullie nu mee.
Zo heeft Petrus gesproken. Met andere woorden: Petrus heeft zich voor de waarachtigheid van zijn boodschap beroepen op de Heilige Schrift. Het Oude Testament bevestigt dat Jezus de Christus is.

Wij zijn misschien helemaal gewend aan deze zaken. Ik denk wel dat velen van ons er aan gewend zijn dat we in het Oude Testament allerlei schriftplaatsen vinden waarin we de Heer Jezus herkennen.

Maar mag ik zeggen dat het een Gods-wonder is? Ja, dat is het echt. Een Gods-wonder. Hoe bestaat het dat een boek van een paar duizend jaar oud spreekt over wat er een paar duizend jaar later zou gaan gebeuren? En het gebeurde zo! Hoe kan dat? Dat kan alleen als het Gods boek is. En dat is zo. Het is Gods boek. Wij zijn geen kunstig verdichte fabelen gevolgd, dit is een te verifiëren waarachtige boodschap Gods. Waarheid is het. Het is geen sprong in het donker, van je moet het maar geloven en dan maar hopen dat het goed afloopt. Nee, het is de waarheid die we geloven.

Nu wil ik nog op één aspect wijzen en dat vindt u in Romeinen 3. Er is namelijk altijd nog een ding dat erbij komt, een mogelijkheid om te verifiëren of iets waar is. Goede getuigen, oog- en oorgetuigen dat is belangrijk. Heeft dat woord Gods honderden of duizenden jaren daarvoor reeds daarover gesproken? Ja, dat heeft het. Dat is natuurlijk ontzettend belangrijk, dat stelt eigenlijk al onomstotelijk vast dat we te maken hebben met de waarachtige waarheid Gods,
Mocht het dan nog niet genoeg zijn dan hebben we nog altijd dit: de controle bij jezelf of dat woord dat ons bereikt dat tot ons komt als woord Gods, of dat waar is. Controle bij ons zelf? Ja, deze controle: Wat zegt dat woord over mij. Je kunt nagaan of dat waar is. Over mij?

Ja, dat woord Gods spreekt over de mensen, spreekt op vele bladzijden over alle mensen. De één hoort onder deze categorie en de ander hoort onder gene categorie en er zijn allemaal verschillende soorten mensen, maar er is één categorie waar we allemaal onder vallen. Dat is de categorie "allen". Daar valt ieder mens onder en niemand kan zeggen daar hoor ik niet bij. Daar vallen we allemaal onder. Over die categorie schrijft Paulus in Romeinen 3 vanaf vers 9: Wij hebben immers tevoren zowel Joden als Grieken beschuldigd, [dat is zijn manier om ze als het ware samen te vatten, Joden vrome mensen, heidenen dat zijn de Grieken. Jood en heiden, we hebben ze beschuldigd en nu komt het wat ik bedoel], dat ze allen onder de zonde zijn

. Allen, geen uitzondering. En dan gaat hij dat aantonen door opnieuw het Oude Testament te laten spreken in vers 10;
Er is geen rechtvaardige, ook niet één, er is niemand die verstandig is; er is niemand die God zoekt; allen zijn zij afgeweken; allen samen zijn zij onnut geworden; er is niemand die goed doet, er is er zelfs niet een, hun keel is een open graf, met hun tong plegen zij bedrog, addergif is onder hun lippen, hun mond is vol vervloeking en bitterheid, hun voeten zijn snel om bloed te vergieten; vernieling en ellende is op hun wegen; en de weg van de vrede hebben zij niet gekend, geen vreze Gods staat hun voor ogen. (Hij haalt hier de Psalmen en Jesaja aan)

Dit is uitvoerig genoeg, we mogen het ook met eigen woorden en dan zeer veel korter weergeven: er deugt bij ons niets van, wij zijn tot op de bodem van ons hart bedorven, de zonde woont en werkt daar.
Dat is de boodschap van de bijbel en dan kunnen we, elk van ons, zeggen: dat is waar, want zo is het. Dat getuigenis is waar.

Als dat de enige waarheid was, was er reden om wanhopig te worden. Maar dat is het niet. Want gelukkig staat er nog wel iets anders in de bijbel: Want dit is een betrouwbaar woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaren [dat zijn we, zondaren] zalig te maken

. En dat maakt ons gelukkig. Als er alleen gezegd kon worden, dat we niet deugden, dan waren we ongelukkig, maar de Heer zegt: voor deze mensen ben ik gekomen om ze zalig te maken en dat kunnen we beantwoorden met: Dank U wel Heer Jezus. Kunt u dat ook?

Jezus heeft mijn hand gevat,
en Hij zal mij veilig leiden.
Hij, mijn hulp, mijn grootste schat,
Hij zal nimmer van mij scheiden.
Jezus richt mijn wank’le schreen;
Jezus is mijn hulp alleen.

Ziet mijn ongeloof gevaar,
vrees ik ook des vijands lagen,
Christus is toch altijd daar,
Christus weert des vijands slagen.
U, o Heiland, U alleen
bent mijn troost in tegenheen.

Klaagt de vijand mij ook aan,
U bent in mijn plaats getreden.
Vangt hij ook met ziften aan,
Christus heeft voor mij gebeden.
U, o Heiland, U alleen
bent mijn troost in tegenheen.

Uwe liefde kocht mij vrij,
en uw dood schonk mij het leven;
ja, U deed teveel voor mij,
om mij weder prijs te geven.
Zou uw trouw ooit wank’len? Neen.
Dit is, Heer, mijn troost alleen.

J. Ph. Buddingh