Boodschap voor jou: Verloren...

Een verloren schaap,

een verloren schelling,

een verloren schavuit.

Over die drie heeft Jezus Christus gesproken, toen men Hem het verwijt maakte, dat Hij met verkeerd volk omging:

“AL DE TOLLENAARS NU EN DE ZONDAARS PLACHTEN TOT HEM TE KOMEN OM NAAR HEM TE HOREN. EN DE FARIZEEËN EN DE SCHRIFTGELEERDEN MORDEN EN SPRAKEN: DEZE ONTVANGT ZONDAARS EN EET MET HEN”. (U kunt het lezen in Lukas 15.)
Tollenaars waren zij, die van de gehate Romeinse bezetter tolrecht pachtten en daarom als een soort landverraders gezien werden. En zondaars, nou ja, dat waren de slechterikken, die je maar beter links kunt laten liggen, slecht volk immers.

Maar die kwamen juist massaal naar de Heer Jezus en ze hoorden Hem graag. 
Was Hij soms één van hen?

Helemaal niet. Hij was de Heilige, die geen zonde kende of deed.
Waarom kwamen ze dan naar Hem toe? 
Omdat Hij zijn neus niet voor hen ophaalde, maar hen zijn liefde en belangstellling toonde. 
Daarbij was Hij volkomen eerlijk. Hij praatte het kwade niet goed en zei onomwonden wat er niet deugde, echter niet om te veroordelen, maar om te helpen.

Dat moet je hebben, nietwaar. 
Een dokter moet in ieder geval belangstelling tonen. Dan moet hij ook nog weten wat er fout zit en dat niet verdoezelen. Als hij dan nog een middel tegen de kwaal heeft, ben je precies, waar je wilde zijn.

Zo was Jezus Christus. En dat hoorden ze van elkaar. Daarom kwamen ze.
Zo is die Jezus nog. Misschien hebt u nog niet over Hem gehoord. Dan is dit stuk juist voor u geschreven. Want Jezus Christus ontvangt nog steeds straatrovers, drugsgebruikers, tasjesdieven en stiekeme zondaars, allochtonen en autochtonen en alle tonen die er verder zijn.

Hij keurt een zondig en gemeen leven niet goed. Daar hoeft u niet op te rekenen. Dat deed Hij toen niet en dat doet Hij nog niet. 
Nee, Hij stelt de juiste diagnose, zegt onomwonden wat er niet deugt, maar biedt ook de oplossing aan. 
Hij heeft gezegd: “KOMT TOT MIJ, ALLEN, DIE VERMOEID EN BELAST ZIJT, EN IK ZAL U RUST GEVEN; NEEMT MIJN JUK OP EN LEERT VAN MIJ, WANT IK BEN ZACHTMOEDIG EN NEDERIG VAN HART, EN GIJ ZULT RUST VINDEN VOOR UW ZIELEN; WANT MIJN JUK IS ZACHT EN MIJN LAST IS LICHT” (Mattheüs 11:28-30).

Dat deden die tollenaars en zondaars. Ze kwamen tot Hem. Wat zochten ze bij Hem? Rust voor hun geweten en vrede voor hun hart. Hun geweten was niet schoon. Dat wisten zij en erkenden zij. Maar bij Hem vonden ze rust.
Is dat ook wat voor u?

Zij, die Hem een verwijt maakten, waren de nette mensen, de Farizeeën en de schriftgeleerden. Zij waren zeer godsdienstig en dat gaf hun het gevoel, dat ze ver boven de zondaars uitstaken.

En aangezien de Heer Jezus de omgang met die zondaars niet schuwde, zoals zij, leek het er veel op, dat Hij niet wist hoe het hoorde, om het zacht uit te drukken. Daarop vertelde de Heer Jezus hun de volgende gelijkenis:

Het verloren schaap
“WIE VAN U, DIE HONDERD SCHAPEN HEEFT EN ER ÉÉN VAN VERLIEST, LAAT NIET DE NEGENENNEGENTIG IN DE WILDERNIS ACHTER EN GAAT HET VERLORENE ZOEKEN, TOTDAT HIJ HET VINDT? EN ALS HIJ HET VINDT, TILT HIJ HET MET BLIJDSCHAP OP ZIJN SCHOUDERS, EN THUISGEKOMEN, ROEPT HIJ ZIJN VRIENDEN EN BUREN BIJEEN EN ZEGT TOT HEN: VERBLIJDT U MET MIJ, WANT IK HEB MIJN SCHAAP GEVONDEN, DAT VERLOREN WAS.
IK ZEG U, DAT ER ALZO BLIJDSCHAP ZAL ZIJN IN DE HEMEL OVER ÉÉN ZONDAAR, DIE ZICH BEKEERT, MEER DAN OVER NEGENENNEGENTIG RECHTVAARDIGEN, DIE GEEN BEKERING NODIG HEBBEN.”

Hij, Jezus Christus, is de goede Herder, die verloren schapen zoekt, die mij zocht, die u zoekt. Verloren schapen zijn de zondaars. Dat zijn wij dus. Of meent u van niet?

Waarom zoekt Hij ze? 
Omdat Hij ze liefheeft en niet wil, dat ze verloren blijven. Hij wil ze redden. Maar daartoe moest Hij ze wel zoeken waar ze waren, ver afgedwaald van de rechte weg, ver van God. 
Daarvoor is Hij Mens geworden en koos Hij voor de positie waarin wij waren: schuldig en onder de toorn van God. 
Hij kreeg de straf, die wij hadden verdiend, betaalde onze schuld bij God en stierf in onze plaats. 
En dat alles om een verloren schaap te vinden waar het was en het terug te brengen in de veiligheid.
Dat is wat Hij deed, toen Hij zich als een misdadiger liet kruisigen en in onze plaats Gods oordeel onderging, want wij lagen onder de toorn van God. Daar moest Hij ons zoeken.
Maar ook nu nog zoekt Hij verloren schapen. Dat doet Hij door het evangelie, dat hen oproept zich te bekeren.
U bent ook zo’n verloren schaap onder Gods toorn. Of doet het u niets?

Maar we moeten nog even goed op het verhaal letten.
Negenennegentig schapen liet de herder achter. Vreemd hoor.
Toch niet zo vreemd. Dat zijn de schapen, die niet verloren waren, dat wil zeggen, die zich verbeeldden, dat ze niet verloren waren. Ze meenden immers beter te zijn dan de zondaars. Zij waren in hun eigen opvatting rechtvaardig.
Wat moet de Redder van zondaars met die rechtvaardigen? Die menen, dat zij geen redding behoeven en dat zij zich niet hoeven te veranderen of te bekeren. Jammer, Want ze zijn natuurlijk net zo goed zondig.
Maar de Heer Jezus zei: “Zo zal er blijdschap in de hemel zijn over één zondaar die zich bekeert, meer dan over die rechtvaardigen, die geen bekering nodig hebben (naar hun mening)”.

Bekering. Ja, dat is nodig. We moeten omkeren op de weg, die van God afvoert en ons keren tot Jezus Christus, die de weg naar de Vader in de hemel is. Dat deden die tollenaars en zondaars. Tenminste, velen van hen. Misschien zaten er ook wel bij, die alleen nieuwsgierig waren en gewoon op de oude voet doorgingen.
Ik hoop, dat u niet op de oude en verkeerde voet doorgaat, maar u bekeert tot de Heer. Dan is er ook om u blijdschap in de hemel.

Wat een ellende, als je meent rechtvaardig te zijn. Dat is bij sommige godsdienstige mensen het geval, maar ook wel bij onverschilligen en zondaars. 
Ze weten wel, dat ze niet brandschoon zijn of zelfs bar en boos vuil, maar zijn er aan gewend en verschuilen zich achter anderen die net zo of erger zijn. Dan weet de goede Herder niet, wat Hij met je moet beginnen en kan Hij je niet redden.

We moeten ons bekeren, tot Hem komen en Hem als de Redder aannemen. Hoe kan Hij ons immers redden, als wij Hem als Redder afwijzen?
Het betekent redding, als God je de zonden vergeeft om Jezus’ wil; zonder dat staat het oordeel je te wachten.

Wat een ontferming spreekt er uit het verhaal van het schaap. De herder nam het op zijn schouder en droeg het naar huis.

Wat een zorg voor dat beest en wat getroostte hij zich een moeite. Probeer maar eens een schaap een paar honderd meter te dragen!
Dat is het beeld van de Heer Jezus Christus, de goede Herder. Wie tot Hem komt, vindt rust en vrede, maar wordt ook door de Heer opgenomen en gedragen tot het gelukkig einde.

De verloren schelling
De Heer vervolgde met de gelijkenis over een verloren schelling: “WELKE VROUW, DIE TIEN SCHELLINGEN HEEFT, EN ER ÉÉN VERLIEST, STEEKT NIET EEN LAMP AAN EN VEEGT HET HUIS EN ZOEKT ZORGVULDIG, TOTDAT ZIJ HEM VINDT? EN ALS ZIJ HEM GEVONDEN HEEFT, ROEPT ZIJ HAAR VRIENDINNEN EN BUREN BIJEEN EN ZEGT: VERBLIJDT U MET MIJ, WANT IK HEB DE SCHELLING GEVONDEN, DIE IK VERLOREN HAD. ALZO IS ER, ZEG IK U, BLIJDSCHAP BIJ DE ENGELEN GODS OVER ÉÉN ZONDAAR, DIE ZICH BEKEERT.”

Je zou verwachten, dat de Heer zou zeggen “Zo is er blijdschap bij de engelen Gods over één zondaar, die gevonden wordt”. Maar nee hoor. Net als bij het schaap is er blijdschap over één zondaar, die zich bekeert.

Toch zegt de gelijkenis, dat de schelling gevonden wordt. Maar blijkbaar moest de nadruk gelegd worden op het feit, dat de zondaar zich moet bekeren, ook al zoekt de Herder en verlicht de Geest van God. Want dat is hier aan de orde. 
Een schelling is een dood ding. Als hij weggerold is tussen houtspaanders of allerlei ander waardeloos materiaal en vuil, moet er licht komen en moet er geruimd worden. 
Dat is de situatie van een verloren mensenkind, ver van God, in de duisternis van de zonde. Daar komt de Geest van God met het Woord van God en werpt zijn licht over ons bestaan. Dan wordt gezien, hoe erg het wel is en dat de zondaar verward is in ongerechtigheid en gevangen in allerlei vuil. 
Wat moet er gebeuren?
Een verloren mens, een zondaar, moet zich bekeren en tot Jezus gaan om gered te worden. Dat kan de zondaar begrijpen, als hij door het licht van het evangelie kan zien hoe zijn toestand is.

Er waren nog negen andere schellingen. Maar die waren niet verloren, dat wil zeggen, die leken niet verloren te zijn, net als de vrome schriftgeleerden, en hadden geen bekering nodig. Jammer, want ze waren net zo goed verloren schelllingen. 
Maar als je dat niet wilt zien en het licht van Gods Woord alleen op een ander toepast, blijf je zelf in het donker, verloren, op weg naar het oordeel. 
Laat daarom de lamp van Gods Woord in uw hart en leven schijnen, laat het vuil en de afval in uw leven maar zichtbaar worden, opdat u gaat zien, waar u bent: samen met het vuil in een hoek; opdat u uw nood gaat zien en u bekeert.

De verloren schavuit
De derde gelijkenis, meestal genoemd de gelijkenis van de verloren zoon, luidt als volgt:
“EN HIJ ZEIDE: IEMAND HAD TWEE ZONEN. DE JONGSTE VAN HEN ZEIDE TOT ZIJN VADER: VADER, GEEF MIJ HET DEEL VAN ONS VERMOGEN, DAT MIJ TOEKOMT. EN HIJ VERDEELDE HET BEZIT ONDER HEN.
EN WEINIGE DAGEN LATER MAAKTE DE JONGSTE ZOON ALLES TE GELDE EN GING OP REIS NAAR EEN VER LAND, WAAR HIJ ZIJN VERMOGEN VERKWISTTE IN EEN LEVEN VAN OVERDAAD. TOEN HIJ ER ALLES DOORGEBRACHT HAD, KWAM ER EEN ZWARE HONGERSNOOD OVER DAT LAND EN HIJ BEGON GEBREK TE LIJDEN. EN HIJ TROK ER OP UIT EN DRONG ZICH OP AAN ÉÉN DER BURGERS VAN DAT LAND EN DIE ZOND HEM NAAR HET VELD OM ZIJN VARKENS TE HOEDEN. EN HIJ BEGEERDE ZIJN BUIK TE VULLEN MET DE SCHILLEN, DIE DE VARKENS ATEN, DOCH NIEMAND GAF ZE HEM.
TOEN KWAM HIJ TOT ZICHZELF EN ZEIDE: HOEVEEL DAGLONERS VAN MIJN VADER HEBBEN BROOD IN OVERVLOED EN IK KOM HIER OM VAN DE HONGER. IK ZAL OPSTAAN EN NAAR MIJN VADER GAAN EN TOT HEM ZEGGEN: VADER, IK HEB GEZONDIGD TEGEN DE HEMEL EN VOOR U, IK BEN NIET MEER WAARD UW ZOON TE HETEN; STEL MIJ GELIJK MET ÉÉN UWER DAGLONERS.
EN HIJ STOND OP EN KEERDE NAAR ZIJN VADER TERUG. EN TOEN HIJ NOG VERAF WAS, ZAG ZIJN VADER HEM EN WERD MET ONTFERMING BEWOGEN. EN HIJ LIEP HEM TEGEMOET VIEL HEM ON DE HALS EN KUSTE HEM.
EN DE ZOON ZEIDE TOT HEM: VADER, IK HEB GEZONDIGD TEGEN DE HEMEL EN VOOR U, IK BEN NIET MEER WAARD UW ZOON TE HETEN.
MAAR DE VADER ZEIDE TOT ZIJN SLAVEN: BRENGT VLUG HET BESTE KLEED HIER EN TREKT HET HEM AAN EN DOET HEM EEN RING AAN ZIJN HAND EN SCHOENEN AAN ZIJN VOETEN. EN HAALT HET GEMESTE KALF EN SLACHT HET, EN LATEN WIJ EEN FEESTMAAL HEBBEN, WANT MIJN ZOON HIER WAS DOOD EN IS WEER LEVEND GEWORDEN, HIJ WAS VERLOREN EN IS GEVONDEN. EN ZIJ BEGONNEN FEEST TE VIEREN.
ZIJN OUDSTE ZOON WAS OP HET LAND, EN TOEN HIJ DICHT BIJ HUIS KWAM, HOORDE HIJ MUZIEK EN DANS. EN HIJ RIEP ÉÉN VAN DE KNECHTEN TOT ZICH EN VROEG, WAT ER TE DOEN WAS. DEZE ZEIDE TOT HEM: UW BROEDER IS GEKOMEN EN UW VADER HEERFT HET GEMESTE KALF LATEN SLACHTEN, OMDAT HIJ HEM GEZOND EN WEL TERUG HEEFT.
MAAR HIJ WERD BOOS EN WILDE NIET NAAR BINNEN GAAN.
TOEN KWAM ZIJN VADER NAAR BUITEN EN DRONG BIJ HEM AAN. MAAR HIJ ANTWOORDDE EN ZEIDE TOT ZIJN VADER: ZIE, ZOVELE JAREN BEN IK AL IN UW DIENST EN NOOIT HEB IK UW GEBOD OVERTREDEN, MAAR MIJ HEBT GIJ NOOIT EEN GEITEBOKJE GEGEVEN OM MET MIJN VRIENDEN FEEST TE VIEREN. DOCH NU DIE ZOON VAN U GEKOMEN IS, DIE UW BEZIT HEEFT OPGEMAAKT MET SLECHTE VROUWEN, HEBT GIJ VOOR HEM HET GEMESTE KALF LATEN SLACHTEN.
DOCH HIJ ZEIDE TOT HEM: KIND, GIJ ZIJT ALTIJD BIJ MIJ EN AL HET MIJNE IS HET UWE. WIJ MOESTEN FEESTVIEREN EN VROLIJK ZIJN, WANT UW BROEDER HIER WAS DOOD EN IS LEVEND GEWORDEN, HIJ WAS VERLOREN EN IS GEVONDEN.”

Dat is me een schets van de mens! Van ons, die alles aan God te danken hebben, ons leven, ons voedsel en nog veel meer, maar leven alsof er geen God is en doen wat we zelf maar willen.

De zoon zat tenslotte bij de varkens en leed honger. 
Zo gaat dat. De ziel van een mens is uiteindelijk niet te vullen of te bevredigen met ongerechtigheid, met drank, met sex, met drugs, met geld, met.... vul maar in.
De mensen maken God verwijten, dat Hij zo veel ellende toelaat. Maar die ellende zette de roekeloze doorbrenger aan het denken. De honger was voor die verloren zoon niet prettig, maar wat een zegen! 
Zonder die honger had hij niet aan zijn vader of aan terugkeren gedacht. Maar toen zijn maag knorde en hij zich herinnerde, dat de minste knecht van zijn vader overvloedig te eten kreeg, toen werd hem duidelijk hoe verkeerd hij gehandeld had.

Hebt u ook al de leegte gevoeld? Hebt u al ontdekt, dat het leven in de zonde je ziel berooid achter laat en je laat hongeren?
Dat is wel te hopen. Dan denkt u misschien ook eens aan God.

De verloren zoon stond op om naar zijn vader te gaan, zo maar, in zijn versleten kleding, met de modder aan zijn voeten, zonder zich eerst op te knappen. Hij wachtte niet, tot hij er zeker van was, dat hij met onzelfzuchtige bedoeling terugkeerde en het waren geen hoogedele motieven, die hem dreven; nee de honger dreef hem. Langer wachten zou zijn dood betekend hebben. 
En hij kwam, haveloos, zonder schoenen, welkom als een geliefde en lang verwachtte zoon, hoe bestaat het!
Maak mij maar een knecht?
Daar was geen sprake van. Die vader had knechten genoeg. Neen, hij werd als een zoon ontvangen.

Opstaan en terugkeren naar God, dat is de oplossing. 
Tracht niet uzelf eerst op te knappen of vroom te worden. Kerk of geen kerk, godsdienstig of niet, de vraag is, of u al tot God hebt geroepen en erkend hebt, dat u verloren bent. Filosoferen en discussiëren brengen geen verandering. We moeten opstaan en terugkeren, ons bekeren, schuld belijden en in Jezus Christus geloven. 
Doe dat! Doe dat nu en laat u in de liefdevolle armen van die God sluiten. Hij wacht op u.

De andere zoon vond zichzelf heel braaf en de teruggekeerde broer verachtte hij.
God veracht de verloren zondaar niet, maar heeft hem lief en wil hem redden. En de anderen, die menen, dat zij geen zondaar zijn, doen zichzelf en de ander tekort. Zij blijven buiten de liefde van de Vader en hebben blijkbaar genoeg aan hun vermeende goedheid.

Jammer, jammer. Als ze maar zagen, dat ze ook verloren zijn, als ze maar geloofden in Gods goedheid en tot Hem riepen, dan zouden ook zij genade en vergeving ontvangen.

Wat is uw houding? God wacht op u.
Of denkt u, net als die mopperende zoon, dat u altijd het goede hebt gedaan? Dan hebt u toch één ding niet goed gedaan.

Wat dat mag zijn?
Nadenken.

J. Ph. Buddingh