Diversen: De christelijke doop

 

Op 13 Februari 1944 ben ik gedoopt. 
Ik weet die datum nog, doordat ik nog steeds de Bijbel gebruik, die een gewaardeerde oude broeder me bij die gelegenheid heeft gegeven, en hij heeft de datum er in geschreven. Die Bijbel is een keer opnieuw ingebonden, maar gisteren heb ik hem weer een nieuwe leren jas gegeven. Die kon ik maken van het soepele leer van een damestasje van mijn vrouw, dat zijn beste tijd achter de rug had. 
Toen ik gedoopt werd, was ik zestien jaren oud, beter gezegd: jong. Ik werkte toen op het kantoor van een kleine fabriek, waar ik onder andere de loonadministratie moest verzorgen. Er waren nog geen computers uitgevonden en nauwelijks rekenmachines. Nagenoeg alle kantoorwerk werd met de hand gedaan, zodat er meerdere meisjes op dat kantoor werkten. 
Een van die meisjes was kennelijk de vraagbaak voor de andere. Ze wist altijd raad en was min of meer nummer een in de groep. 
Het viel mij op, dat ze een serieus type was, rustig en betrouwbaar, godvrezend en met een nauw geweten. 

Ik zal het kort maken: Ze trok me erg aan. Ik had, hoe volwassen ik ook leek, behoefte aan een vertrouwd iemand, een moederlijke figuur in de zakelijkheid van dat kantoor. Ik herkende in haar het vertrouwde van mijn moeder. 
Wij waardeerden elkaar wederzijds en dat groeide uit tot warme liefde. Maar…..
Zij was opgegroeid in een kerkelijk milieu, waar aan de belijdenis-geschriften bijna hetzelfde gezag werd toegekend als aan de Bijbel, terwijl ik was gevormd in een kring, waar de Bijbel alles was en naast de Bijbel geen menselijke geschriften als gezaghebbend werden beschouwd. 
Na ruim twee jaar omgang met elkaar, gaf zij, hoewel wij elkaar inderdaad liefhadden, te kennen, dat we beter uit elkaar konden gaan. Ik begreep daar niets van. 
Jaren later, toe ik reeds 50 jaar getrouwd was en haar weer sprak, vertrouwde zij mij toe, dat het breekpunt voor haar geweest is, dat ik gedoopt was na mijn bekering en niet als kind en dat ik had verdedigd, dat mijn doop naar de Schrift was. Zij was van de juistheid van de kinderdoop overtuigd geweest. Hoewel ik in onze gesprekken meer dan eens gezegd had, dat ik een christen, die de kinderdoop verdedigde, beslist niet veroordeelde, meende ze toch met mij te moeten breken. 

Dat is me tot vandaag een reden tot verbazing. 
Wat in de Bijbel herhaaldelijk wordt geleerd en vermeld, dopen na bekering, werd afgekeurd, hoewel iedere gemeenschap die doop op het zendingsveld toepast; wat in de Bijbel niet te vinden is, doch in de belijdenisgeschriften wordt geleerd, bleek voor haar van grotere betekenis en beslissend te zijn. 
Het heeft me opnieuw laten zien, hoe belangrijk het is om te handelen naar de woorden van de Heer in Openbaring 22:18 en 19, die zeggen, dat we niets aan de Bijbel mogen toevoegen en niets ervan mogen afdoen. 
Waar toch wordt toegevoegd, blijkt het toegevoegde de woorden van Gods heilig Woord krachteloos te maken. 

Ik herinner mij, dat ik een afdruk zag van een schilderstuk dat een Jood voorstelde, die in zijn armen een thorarol droeg. Op de achtergrond was een brandende synagoge te zien, waaruit hij met gevaar voor zijn leven die rol trachtte te redden. 
Het is bewonderenswaardig dat een Jood, die niet in Christus gelooft en de zegeningen niet kent, die door genade het deel van de Christen zijn, een zo diep respect voor de woorden van God heeft, dat hij in een pogrom zijn leven voor Gods Woord waagt. Onaantastbaar en onveranderlijk zijn de heilige woorden van God dus voor hen die Christus verwerpen. 
Hoeveel groter moest bij gelovige Christenen het respect voor het Woord Gods zijn, absoluut en beslissend gezaghebbend, waarvoor alles moet wijken wat daarmee in strijd is. Dat betekent 
alles aanvaarden wat Gods Woord zegt en leert, en niets als gezaghebbend aanvaarden, dat niet in dat Woord gevonden wordt.

Er zijn verschillende visies op de doop, die onvermijdelijk ontstaan, als Christenen zich niet laten leiden door Gods Woord, de Bijbel, alleen, maar leringen van mensen, in woord of geschrift, overnemen en als grondslag voor hun overtuiging aanvaarden. 
We willen daarom nagaan wat de heilige Schrift over de doop leert. 

De doop door Johannes.

Johannes was de voorloper, om voor Christus de weg te bereiden. De Joden moesten hun zondige toestand inzien en zich bekeren, opdat Christus niet alleen als Koning, maar ook als Verlosser door hen zou worden aangenomen. 
De doop door Johannes betekende zinnebeeldig, wat het zeven maal dopen in de Jordaan ook voor Naaman de Syriër had bete-kend: ondergaan (in de dood als erkenning van schuld) en afwas-sing van de zonden. Zij werd genoemd de “doop der bekering”. 
Mt 3:6 en zij lieten zich in de rivier, de Jordaan, door hem dopen, onder belijdenis van hun zonden. 
7 Toen hij nu zag, dat vele van de Farizeeën en Sadduceeën tot de doop kwamen, zeide hij tot hen: Adderengebroed, wie heeft u een wenk gegeven om de komende toorn te ontgaan? 
8 Brengt dan vrucht voort, die aan de bekering beantwoordt; 
9 en beeldt u niet in, dat gij bij uzelf kunt zeggen: Wij hebben Abraham tot vader, want ik zeg u, dat God bij machte is uit deze stenen Abraham kinderen te verwekken. 

Deze woorden geven een duidelijk beeld van wat de doop door Johannes bedoelde te zeggen. De mensen moesten inzien en erkennen, dat zij schuldig voor God waren, zich bekeren dus, en dat zij het oordeel verdienden en gereinigd moesten worden. 
Ook voor Joden, nageslacht van Abraham, was bekering en belijdenis van zonden nodig. Zonder dat weigerde Johannes hen te dopen. Met de mond iets uitspreken is eenvoudig, maar zich voor het oog van velen te laten dopen, was een daad, een vernedering die een beslissing vergde. 

De doop door de Here Jezus en zijn discipelen.

In Mattheus 4:17 is geschreven: 
17 Van toen aan begon Jezus te prediken en te zeggen: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. 
In het begin van zijn openbaar optreden heeft de Here Jezus dus dezelfde boodschap gepredikt als Johannes. Maar niet alleen dat. Hij doopte ook als Johannes, althans zijn discipelen: 
22 Daarna ging Jezus met zijn discipelen naar het land van Judea en Hij vertoefde daar met hen en doopte. (Johannes 3:22). 
En in hoofdstuk 4 lezen we: 
1 Toen nu de Here vernam, dat de Farizeeen gehoord hadden, dat Jezus meer discipelen maakte en doopte dan Johannes, 
2 (ofschoon Jezus niet zelf doopte, maar zijn discipelen) 
3 verliet Hij Judea en vertrok weder naar Galilea. (4:1-3) 

Het is dus duidelijk dat de Here Jezus, of zijn discipelen aanvanke-lijk dezelfde prediking brachten als Johannes en doopten zoals hij ook deed. Dat was dus de doop der bekering, waarbij belijdenis en schulderkenning voorwaarde was, en de bereidheid zich te laten onderdompelen de erkenning betekende de dood verdiend te hebben. 

Was dat wat wij noemen de christelijke doop? 
Neen, de doop door Johannes en later door de discipelen van de Here was niet de christelijke doop. Dat is duidelijk uit wat we in Handelingen 19 lezen: 
1 En terwijl Apollos te Korinte was, geschiedde het, dat Paulus, na door de bovenlanden gereisd te zijn, te Efeze kwam, en daar enige discipelen vond. 
2 En hij zeide tot hen: Hebt gij de Heilige Geest ontvangen, toen gij tot het geloof kwaamt? Doch zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs niet gehoord, dat er een Heilige Geest is. 
3 En hij zeide tot hen: Waarin zijt gij dan gedoopt? En zij zeiden: In de doop van Johannes. 
4 Maar Paulus zeide: Johannes doopte een doop van bekering en zeide tot het volk, dat zij moesten geloven in Hem, die na hem kwam, dat is in Jezus. 
5 En toen zij dit hoorden, lieten zij zich dopen in de naam van de Here Jezus. (Verzen 1-5). 


De genoemde discipelen van Johannes waren door hem gedoopt, maar wisten niet van de Here Jezus. Nadat Paulus hun Christus gepredikt had, werden zij alsnog in de naam van de Here Jezus gedoopt. 
Dat laatste, dopen in de naam van de Here Jezus, had Johannes niet gedaan, niet kunnen doen. 
Er is dus een verschil tussen de doop van Johannes en de doop in de naam van de Here Jezus. Wat de doop van Johannes kenmerkte, kenmerkt ook de christelijke doop, maar daarbij kiest men in de christelijke doop ook voor Jezus Christus, de verworpen en verheerlijkte Heer, en belijdt men in Hem te geloven. 

De opdracht van Christus aan de discipelen na zijn opstanding.

In Mattheus 28:19 lezen we: 
19 Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. 
Het eerste deel van de opdracht is: Maakt hen tot discipelen, het tweede deel: doopt hen, 
het derde deel: leert hun mijn geboden te onderhouden. 
In Markus 15:15 en 16: 
En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping. 
16 Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden. 
Hier is de inhoud: 
ten eerste: het evangelie verkondigen, 
ten tweede: hen die geloven, dopen. 
Lukas 24:46 en 47: 
Aldus staat er geschreven, dat de Christus moest lijden en ten derden dage opstaan uit de doden, 
47 en dat in zijn naam moest gepredikt worden bekering tot vergeving der zonden aan alle volken, te beginnen bij Jeruzalem. 
De opdracht is hier: alle volken vergeving van zonden prediken. 

Johannes heeft aan het einde van zijn evangelie een dergelijke opdracht niet vermeld. 

Ten opzichte van de doop kunnen we aan de hand van deze citaten zeggen: Er werd een opdracht gegeven om allen tot discipelen te maken door hun bekering tot vergeving der zonden te prediken, en hen die het woord geloofden, te dopen. 
Evenals Johannes schreef de Heer de doop voor na bekering en geloof. 

De toepassing van de doop op en na de Pinksterdag.

De eerste vermelding is in Handelingen 2, in de rede van Petrus:
37 Toen zij dit hoorden, werden zij diep in hun hart getroffen, en zij zeiden tot Petrus en de andere apostelen: Wat moeten wij doen, mannen broeders? 
38 En Petrus antwoordde hun: Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. 
39 Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen, die verre zijn, zovelen als de Here, onze God, ertoe roepen zal. 
40 En met nog meer andere woorden getuigde hij, en hij vermaande hen, zeggende: Laat u behouden uit dit verkeerde geslacht. 
41 Zij dan, die zijn woord aanvaardden, lieten zich dopen en op die dag werden ongeveer drieduizend zielen toegevoegd. (Hand. 2:37-41). 
Vers 37 zegt, dat de hoorders in het hart getroffen werden. 
Vers 38 dat zij zich moesten bekeren en laten dopen. 
Vers 41 zegt, dat drieduizend zielen het woord aanvaardden en zich lieten dopen. 
De werking van het woord, bekering en geloof, gingen aan de doop vooraf, zoals ook de Heer had gezegd. 

In Handelingen 8:16 lezen we van de Samaritanen, die geloofden het volgende: 
14 Toen nu de apostelen te Jeruzalem hoorden, dat Samaria het woord Gods had aanvaard, zonden zij tot hen Petrus en Johannes, 15 die, daar aangekomen, voor hen baden, dat zij de Heilige Geest mochten ontvangen. 
16 Want deze was nog over niemand van hen gekomen, maar zij waren alleen gedoopt in de naam van de Here Jezus. 

Ook bij de Samaritanen was de volgorde: Gods Woord aannemen, dat is geloven, en vervolgens dopen. 

De volgende vermelding is van de Ethiopiër, die op reis naar huis door Filippus de prediking van Jezus hoorde. Van hem lezen we: 
36 En terwijl zij onderweg waren, kwamen zij bij een water, en de kamerling zeide: Zie, daar is water; wat is ertegen, dat ik gedoopt word? 
37 En hij zeide: Indien gij van ganser harte gelooft, is het geoorloofd. En hij antwoordde en zeide: Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is. 
38 En hij liet de wagen stilhouden en beiden daalden af in het water, zowel Filippus als de kamerling, en hij doopte hem. 

De kamerling in deze geschiedenis werd gedoopt, nadat hij de prediking over de Heer Jezus had gehoord. Vers 37 vermeldt, dat Filippus de voorwaarde stelde, dat hij geloofde. Niet alle handschriften geven dat vers weer. In ieder geval wijst het op het reeds bekende feit, dat de doop plaats vond na bekering en geloof. 

In Handelingen 9 lezen we over de bekering en roeping van Saulus. Nadat Ananias in opdracht van de Heer hem had opgezocht en hem de handen had opgelegd, werd hij weer ziende: 
18 En terstond vielen hem als schubben van de ogen en hij kon weer zien, en hij stond op en werd gedoopt; 
19 en toen hij voedsel genomen had, werd hij versterkt. En het geschiedde, toen Saulus enige dagen bij de discipelen te Damascus was, 
20 dat hij terstond in de synagogen verkondigde, dat Jezus de Zoon van God is. (Hand. 9:18-20).

Het is duidelijk, dat ook deze Saulus gedoopt is, nadat hij zich had bekeerd van zijn vijandige weg en geloofd had in Jezus Christus. 

In Handelingen 10 lezen we, dat Cornelius en de zijnen werden gedoopt, nadat het duidelijk was geworden, dat God hun zijn Heilige Geest had gegeven:
43 Van Hem getuigen alle profeten, dat een ieder, die in Hem gelooft, vergeving van zonden ontvangt door zijn naam. 
44 Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, viel de Heilige Geest op allen, die het woord hoorden. 
45 En al de gelovigen uit de besnijdenis, die met Petrus waren medegekomen, stonden verbaasd, dat de gave van de Heilige Geest ook over de heidenen was uitgestort, 
46 want zij hoorden hen spreken in tongen en God grootmaken. Toen merkte Petrus op: 
47 Zou iemand het water kunnen weren, om dezen te dopen, die evenals wij de Heilige Geest hebben ontvangen? 
48 En hij beval hen te dopen in de naam van Jezus Christus. Toen verzochten zij hem nog enige dagen te blijven. (Hand. 10:43-48). 
De woorden van Petrus in vers 43 maakten de Romeinse hoorders duidelijk, dat de vergeving van zonden niet allen voor Joden, maar voor ieder was, die geloofde. Zij geloofden de woorden van Petrus en de Heer gaf hun daarop zijn Geest, waarna zij gedoopt werden. Hier is opnieuw de volgorde: geloof, daarna dopen. 

Van Lydia, de purperverkoopster, wordt gezegd: 
14 En een zekere vrouw, met name Lydia, een purperverkoopster uit de stad Tyatira, die God vereerde, hoorde toe, en de Here opende haar hart, zodat zij aandacht schonk aan hetgeen door Paulus gezegd werd. 
15 En toen zij gedoopt was en haar huis, nodigde zij ons, zeggende: Indien gij van oordeel zijt, dat ik de Here getrouw ben, neemt dan uw intrek in mijn huis. En zij drong ons ertoe. (Handelingen 16:14,15). 
Ook hier: eerst geloof in de prediking en daarna de doop. 

In hetzelfde hoofdstuk lezen we van de bekering van de stokbewaarder. Hij kreeg de boodschap te horen: 
Stel uw vertrouwen op de Here Jezus en gij zult behouden worden, gij en uw huis: 
32 En zij spraken het woord Gods tot hem in tegenwoordigheid van allen, die in zijn huis waren. 
33 En in datzelfde uur van de nacht nam hij hen mede om hun striemen af te wassen, en hij liet zichzelf en al de zijnen terstond dopen; 
34 en hij bracht hen naar boven in zijn huis en richtte een tafel aan, en hij verheugde zich, dat hij met zijn gehele huis tot het geloof in God gekomen was.(Verzen 31-34). 
Ook bij hen was de volgorde: geloof, daarna de doop. 

Dit is genoeg getuigenis om overtuigd te zijn, dat de doop werd toegepast, nadat de betrokkene zich had bekeerd, en het evangelie had geloofd, geheel zoals de Heer had bevolen. Er is nergens een aanwijzing, dat iemand of enigen gedoopt werden, hoewel bekend was, dat zij niet hadden geloofd. 

Het onderwijs aangaande de doop.

De grote leraar, die God heeft gebruikt, Paulus, heeft in zijn brief aan de Romeinen het volgende geschreven: 
hoe zullen wij, die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven? 3 Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? 
4 Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen. 
5 Want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan zijn dood, zullen wij het ook zijn met hetgeen gelijk is aan zijn opstanding; 
6 dit weten wij immers, dat onze oude mens medegekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn; 
7 want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde. 
8 Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven, 
9 daar wij weten, dat Christus, nu Hij uit de doden is opgewekt, niet meer sterft: de dood voert geen heerschappij meer over Hem. 
10 Want wat zijn dood betreft, is Hij voor de zonde eens voor altijd gestorven; wat zijn leven betreft, leeft Hij voor God. 
11 Zo moet het ook voor u vaststaan, dat gij wel dood zijt voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus. (Romeinen 6:2-11). 

Hier wordt duidelijk gezegd wat de doop is: Met Christus begraven worden. 
Nu weten we, dat aan een begrafenis de dood vooraf gaat. Dat een Christen gestorven is, wordt in deze verzen dan ook uitvoerig uitgewerkt. Vers 6 zegt, dat wij, dat is onze oude mens, met Christus gekruisigd zijn. Hij heeft onze plaats ingenomen, onze schuld voor God overgenomen en is geoordeeld en gestorven zoals wij moesten sterven en geoordeeld worden. Wie in Hem gelooft, is een met Hem in dood en opstanding. Wat dan nog mankeert is de begrafenis. 
Maar ik geef nu weer, wat ik schreef in een verhandeling over de brief aan de Romeinen: 

Gestorven met Christus, dat is dood voor de zonde. Levend gemaakt met Christus is levend voor God.

1 Wat zullen wij dan zeggen? Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme? 
2 Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij, die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven? 

Het vorige hoofdstuk heeft gezegd, dat de genade meer dan overvloedig is geworden waar de zonde vermeerderde. Dat zou sommigen tot de totaal verkeerde gedachte kunnen brengen, die we in het eerste vers lezen. De apostel beantwoordt dat door er aan te herinneren, dat we wat de zonde betreft, gestorven zijn. 
We zijn gerechtvaardigd door het geloof. Dat was het geloof in de gekruisigde Heiland, overgegeven om onze zonden en opgewekt tot onze rechtvaardiging Hij stierf dus de dood die wij hadden verdiend, maakte zich een met ons en droeg onze straf. Dan zijn wij met Hem gestorven en horen we niet meer bij het terrein waar de zonde heerst. Ten opzichte van de zonde zijn we gestorven. Om de lezers dit duidelijker uiteen te zetten en de consequenties duidelijk te maken heeft Gods Geest de voor ons zo belangrijke betekenis van de doop laten uitleggen. 

3 Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? 4 Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood, opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen.
De doop in Christus Jezus wil zeggen dat we ons door de doop bij Christus Jezus gevoegd hebben. Maar dat hebben we gedaan door ons in de doop te laten begraven (onder water immers) aangezien wij als gelovigen met Hem gestorven zijn. Op de dood – van de oude zondige mens – behoort een begrafenis te volgen en die begrafenis is de doop. 
Christus is echter niet alleen gestorven en begraven, Hij is ook opgestaan. Daarom volgt er dat wij, zoals Christus is opgewekt, eveneens in nieuwheid van leven behoren te wandelen. 
De oude zondige “ik” is gestorven, en als we desondanks leven, behoort openbaar te worden, dat het niet dezelfde zondige “Ik” is, maar dat alles nieuw is geworden. 
De doop brengt dus een verantwoordelijkheid met zich mee. Zou een baby daar iets van begrijpen en daar aan kunnen voldoen? Neen, dat is ondenkbaar. Er wordt hier dan ook niet over kinderdoop geschreven, maar over hen die zich bekeerd en in Jezus Christus geloofd hebben en vervolgens gedoopt zijn. 

Niet alleen zijn onze zonden gedragen, ook onze oude, zondige natuur is gekruisigd. Die is voor God geen probleem meer.

5 Want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan zijn dood, zullen wij het ook zijn met hetgeen gelijk is aan zijn opstanding; 
6 dit weten wij immers, dat onze oude mens medegekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ontnomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn; 
Christenen zijn met Christus samengegroeid in zijn dood. Daarvoor moest Hij niet alleen mens worden, maar zich met ons verbinden waar wij waren en in de toestand waarin wij verkeerden. De menswording bracht Hem daarvoor niet diep genoeg. Hij moest daarvoor onze schuld op zich nemen, omdat wij schuldigen waren, en aanvaarden dat Gods toorn op Hem rustte, want wij waren kinderen van die toorn. Ook moest Hij zich tot zonde laten maken, omdat wij een zondige natuur hebben. Alleen op die plaats en in die toestand kon Hij zich met ons verenigen. Zo, in onze plaats en ten behoeve van ons heeft Hij het oordeel over ons ondergaan. Hij heeft voor ons geboet toen Hij onze zaak tot de zijne heeft gemaakt. 
Die verbinding met ons heeft Hij echter na zijn lijden niet verbroken. In zijn opstanding waren wij eveneens met Hem verenigd. Zo kan gezegd worden, dat wij met Hem gekruisigd zijn en ook in zijn opstanding een met Hem zijn. En daar wij dus als gestorven gezien worden, zijn we geen slaven van “de zonde” meer, maar in een geheel nieuwe positie gebracht. Het is immers duidelijk dat een slaaf na zijn dood niet meer aan zijn meester onderworpen is. De dood maakte hem vrij. En na onze bekering en onze doop moet en kan gezien worden, dat we niet meer dezelfde slaven van de zonde zijn, maar de kenmerken van nieuw leven vertonen. 
Wat is het nuttig en nodig, dat de Heer ons de doop heeft gegeven, opdat wij de belangrijke les niet slechts horen, maar aan ons lijf ervaren, de les dat we met Christus gestorven zijn, dat “IK” niet meer leeft. Een dode “Ik” kan geen bevelen geven, kan de richting niet bepalen, kan niet aan het roer staan. En dat het bij een christen toch meermalen niet goed gaat, vindt dikwijls zijn oorzaak daarin, dat men IK toch nog laat regeren. Vaak ook besteedt men veel te veel aandacht aan die gestorven “Ik”. Daardoor wordt hij als het ware overeind geklopt of gewekt. Bezig zijn met “Ik” is onvruchtbaar. Slechts door “in Christus” te blijven, dragen wij vrucht. 

Door de dood bevrijd.
7 want wie gestorven is, is rechtens vrij van de zonde.
Het is duidelijk dat een gestorvene niet zondigt. De zonde werkt niet in een dode. 

8 Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven,
Hoe weten we, dat we met Christus gestorven zijn en dat we met Hem zullen leven? Door een of ander gevoel, een verandering van binnen? 
Neen, we weten het door het geloof, het geloof dat aanvaardt wat God ons in Romeinen 6 leert. 
In geestelijke zin leven we reeds met Hem, maar ons lichaam is nog onderworpen aan verval en dood. Op Gods tijd zullen we ook een nieuw lichaam ontvangen, gelijk aan het lichaam der heerlijkheid van Christus. Daarover zullen dood en verval geen macht hebben. Het is onvergankelijk. 

9 daar wij weten, dat Christus, nu Hij uit de doden is opgewekt, niet meer sterft: de dood voert geen heerschappij meer over Hem. 
10 Want wat zijn dood betreft, is Hij voor de zonde eens voor altijd gestorven; wat zijn leven betreft, leeft Hij voor God. 
11 Zo moet het ook voor u vaststaan, dat gij wel dood zijt voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus. 
Wie de dood achter zich heeft, heeft geen dood meer te duchten. Christus is eenmaal gestorven om onze zonden, maar aangezien Hij dus het loon op de zonde, de dood, heeft ontvangen, hoeft Hij dat loon niet meer te verwachten en heeft Hij ook niets meer met de zonde te doen. Zijn sterven stond met de zonde in verband, zijn leven is geheel voor God. 
Dat wordt ons voorgehouden, ons die met Christus gestorven zijn en dus met de zonde niet meer te doen hebben, maar leven voor God. Daaruit vloeit de vermaning voort die volgt: 

Niet terug naar Egypte, dat is naar de slavernij van de zonde.

12 Laat dan de zonde niet langer als koning heersen in uw sterfelijk lichaam, zodat gij aan zijn begeerten zoudt gehoorzamen, 
13 en stelt uw leden niet langer als wapenen der ongerechtigheid ten dienste van de zonde, maar stelt u ten dienste van God, als mensen, die dood zijn geweest, maar thans leven, en stelt uw leden als wapenen der gerechtigheid ten dienste van God. 

Wij hebben wel het nieuwe leven ontvangen en zijn met Christus voor de zonde gestorven, maar we hebben onze oude natuur ook nog bij ons zo lang we nog in dit lichaam verkeren. En het is onze verantwoordelijkheid om die oude natuur, de zonde, niet te laten werken en heersen. En het lichaam waarin we nog leven, moeten we aan God ter beschikking stellen om daarmee te doen wat zijn wil is, opdat we als levend gemaakt met Christus niet meer de zonde en zondige begeerten, maar God gehoorzamen en voor Hem bruikbaar en vruchtbaar zullen zijn. Maar laten we niet vergeten, dat we daarbij niet de opvatting moeten huldigen, dat IK ook aan zijn trekken moet komen, want IK zal altijd door de zonde gestuurd worden. We moeten ons dus, zoals vers 11 heeft gezegd, voor de zonde dood houden, maar voor God levend in Christus Jezus. Is dat niet “het kruis dragen”, dat is als een gevonniste door het leven gaan? Daarbij behoeft het hoofd niet als een bieze geknakt te zijn, want over de dood van de zondige “Ik” hoeven we niet te treuren. 

Wat Petrus over de doop schreef.

Dat vinden we in 1 Petrus 3:20 en 21: 
toen de lankmoedigheid Gods bleef afwachten, in de dagen van Noach, terwijl de ark in gereedheid werd gebracht, waarin weinigen, dat is acht zielen, door het water heen gered werden. 
21 Als tegenbeeld daarvan redt u thans de doop, - die niet is een afleggen van lichamelijke onreinheid, maar een bede van een goed geweten tot God,- door de opstanding van Jezus Christus. 

De ark met hen die binnen waren, ging door het water van het oordeel heen, maar bracht de opvarenden veilig in een nieuwe wereld. Zo gaat een dopeling door het water heen, dat is door de dood, maar hij komt als opgestaan weer terug. 
Noach ging niet in het water van de zondvloed zonder ark. Dan zou hij verdronken zijn. Zo gaat een dopeling in het water van de doop, indien hij door geloof in de ark Christus geborgen is, dat wil zeggen, de doop na bekering. Een andere doop kent de Heilige Schrift niet. De doop zelf redt een mens niet, maar wie gelooft en als gelovig mens zich laat dopen, wordt behouden doordat hij in Christus geborgen is als in een ark. 

Een doop, twee dopen?

Meer dan dertig jaren terug bezocht ik in een vorige woonplaats regelmatig een mannenkring, die eigenlijk een Bijbelkring was. Een van de trouw bezoekers vroeg mij: Leg ons nog een keer die doop van jou uit. 
Daarop antwoordde ik: Neen, waarom zou ik dat doen? 
Dat is niet aardig van je, waarom wil je dat niet doen, was het weerwoord. 
Dat wil ik niet doen, omdat het totaal overbodig is. Ik ken geen andere doop dan jullie allemaal, antwoordde ik. 
Daarop kwam protest. Je weet zelf wel beter. Je hebt ons indertijd wel eens over de doop gesproken en dat was anders dan wij kennen. 
Nee nee, zei ik. Ik was er in Indonesië bij, dat een oudere Chinees, in ieder geval ouder dan twintig jaren, in een gereformeerde kerk gedoopt werd. Hij was kennelijk tot geloof gekomen en werd daarom gedoopt. Zo ben ik ook gedoopt en dat is naar de Schrift. En ieder kerkgenootschap past die doop toe, als iemand zich bekeerd heeft en geloofd heeft. 
Dat is waar, was het antwoord, maar wij hebben ook nog de kinderdoop. 
Dat weet ik, antwoordde ik, en dat jullie dus twee dopen hebben in plaats van een, is niet mijn probleem, maar een probleem voor jullie zelf. Want de Bijbel spreekt van een Heer, een geloof, een doop. 

Een toevoeging die eigenlijk overbodig is.

Inderdaad spreekt de Schrift nergens over het dopen van kinderen. Er wordt verdedigd, dat de doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen en dat de doop dus, net als de besnijdenis, op een pas geboren kind moet worden toegepast. 
Maar in zijn brief aan de Galaten, waarin Paulus de besnijdenis voor christenen sterk afkeurt, heeft hij er niet op gewezen, dat besnijden niet meer juist is, aangezien de doop daarvoor in de plaats is gekomen. De Bijbel zegt ook nergens, dat de doop in de plaats van de besnijdenis is gekomen. Men beweert, dat het in hoofdstuk 2:11 van de brief aan de Kolossenzen staat, maar dat is niet het geval: 

11 In Hem zijt gij ook met een besnijdenis, die geen werk van mensenhanden is, besneden door het afleggen van het lichaam des vlezes, in de besnijdenis van Christus, 
12 daar gij met Hem begraven zijt in de doop. In Hem zijt gij ook medeopgewekt door het geloof aan de werking Gods, die Hem uit de doden heeft opgewekt. 

Vers 11 zegt, dat de Christen besneden is in de besnijdenis van Christus. Vers 12 maakt duidelijk, dat met de besnijdenis van Christus de dood van Christus is bedoeld. Zijn oordeel op Golgotha was het oordeel over mij. We moeten niet vergeten, dat de besnijdenis letterlijk het karakter had van “het mes in het vlees”, dat is een oordeel over de oude mens. Dat oordeel vond op Golgotha plaats. 
De doop wordt in vers 12 de begrafenis genoemd van hem die op Golgotha met Christus gestorven is, maar wordt niet als vervanging van de besnijdenis genoemd. 
Er zijn er ook, die beweren, dat de doop iemand binnen het Koninkrijk plaatst en aangezien kinderen van gelovige ouders als binnen het Koninkrijk gezien moeten worden, behoren zij gedoopt te worden. 
De Bijbel spreekt in verband met de doop niet over ingaan in het Koninkrijk. Maar het is niet zinvol diep op zulke redeneringen in te gaan. Het is beter de Bijbelse waarheid vast te houden, dan afwijkende redeneringen aandacht te geven, ook als een afwijkende leer afkomstig is van een uiterst gewaardeerde leraar. 
De Schrift leert ons telkens, dat aan de doop bekering en geloof vooraf behoren te gaan, zowel bij de doop van Johannes als bij de christelijke doop. Dat is beslissend. 
Bid om een eenvoudig oog en om onvoorwaardelijke onderwerping aan Gods Woord. De oprechte gaat het licht op. 

’t Is alles nieuw, ’t is alles nieuw, 
het oude is verdwenen, 
de zonden spoelde ’t oordeel weg, 
ik ga gereinigd henen. 

In Jezus Christus, in de ark, 
ben ik gered, beveiligd. 
ik stierf met Hem, stond met Hem op
en ben in Hem geheiligd. 

J.Ph.Buddingh