Diversen: Zeven gelijkenissen – zeven geheimen.

In Mattheus 13 zijn de zeven gelijkenissen opgetekend, die de Heer Jezus over het koninkrijk der hemelen heeft uitgesproken. Zijn discipelen kwamen en zeiden tot Hem: 
Waarom spreekt Gij tot hen in gelijkenissen?
11 Hij antwoordde hun en zeide: Omdat het u gegeven is de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is dat niet gegeven. 

Mattheus 13:10,11. 
Hun is het niet gegeven, zei de Heer. Wie bedoelde Hij? Hij bedoelde hen, die volgens hoofdstuk 12:39 een boos en overspelig geslacht vormden: 
38 Toen antwoordden Hem enige der schrift-geleerden en Farizeeen en zeiden: Meester, wij zouden wel een teken van U willen zien. 
39 Maar Hij antwoordde hun en zeide: Een boos en overspelig geslacht verlangt een teken, maar het zal geen teken ontvangen dan het teken van Jona, de profeet. 
40 Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten in de buik van het zeemonster was, zo zal de Zoon des mensen in het hart der aarde zijn, drie dagen en drie nachten. 
41 De mannen van Nineve zullen in het oordeel opstaan met dit geslacht en het veroordelen; want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona en zie, meer dan Jona is hier. 
42 De koningin van het Zuiden zal in het oordeel optreden met dit geslacht en het veroordelen, want zij is gekomen van de einden der aarde om de wijsheid van Salomo te horen, en zie, meer dan Salomo is hier. (12:38-42).
 

Twee maal lastering van de Geest.


Toen de Heer volgens Mattheus 9:11 een boze geest had uitge-worpen, waardoor een stomme weer sprak, werd gezegd, dat Hij door de overste der boze geesten, dat is de duivel, de geesten uitdreef. ; 
In Mattheus 12:24 uitten de Farizeeën ongeveer dezelfde beschul-diging: 22 Toen bracht men een bezetene tot Hem, die blind en stom was. En Hij genas hem, zodat de stomme sprak en zag. 
23 En al de scharen waren buiten zichzelf en zeiden: Dit is toch niet de Zoon van David? 
24 Maar de Farizeeen hoorden het en zeiden: Deze drijft de boze geesten slechts uit door Beelzebul, de overste der geesten. 
25 Maar Hij kende hun gedachten en zeide tot hen: Ieder koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is, gaat ten onder, en geen stad of huis, tegen zichzelf verdeeld, zal standhouden. 
26 En indien de satan de satan uitdrijft, is hij tegen zichzelf verdeeld; hoe zal dan zijn koninkrijk kunnen standhouden? 
27 En indien Ik door Beelzebul de boze geesten uitdrijf, door wie doen uw zonen het dan? Daarom zullen zij rechters over u zijn. 
28 Maar indien Ik door de Geest Gods de boze geesten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen. 
29 Of hoe kan iemand het huis van de sterke binnengaan en zijn huisraad roven, als hij niet eerst die sterke heeft gebonden? Dan zal hij zijn huis plunderen. (12:22-29) 


De Heer heeft daar nog aan toegevoegd: 
31 Daarom zeg Ik u: Alle zonde en lastering zal de mensen vergeven worden, maar de lastering van de Geest zal niet vergeven worden. 
32 Spreekt iemand een woord tegen de Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar spreekt iemand tegen de Heilige Geest, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toekomende. 
33 Acht de boom goed, maar dan ook zijn vrucht, of acht de boom slecht, maar dan ook zijn vrucht, want aan zijn vrucht kent men de boom. 
34 Adderengebroed, hoe kunt gij, die slecht zijt, iets goeds zeggen? Want uit de overvloed des harten spreekt de mond.(12:31-34). 

Een oordeel van verharding.


Het was daarmee gebleken, dat zijn verwerping door Israël vast-stond. Hoofdstuk 13 opent dan met de woorden: Op die dag ging Jezus het huis uit en Hij zat bij de zee. 
Die opmerking zegt veel meer dan de letterlijke inhoud alleen. Hij verliet het huis Israëls en zette zich neer bij de volkerenzee. Het heil zou over de grenzen van Israël naar de volken gaan. 
Daarop volgen de zeven gelijkenissen. 
De schare hoorde ze wel, maar alleen zijn discipelen kregen ook de uitlegging te horen. De anderen werd dat niet gegeven. Zij vielen onder het oordeel van verharding, waarover Jesaja reeds had geprofeteerd: Daarom spreek Ik tot hen in gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien en horende niet horen of begrijpen. 
14 En aan hen wordt de profetie van Jesaja vervuld, die zegt: Met het gehoor zult gij horen en gij zult het geenszins verstaan, en ziende zult gij zien en gij zult het geenszins opmerken; 
15 want het hart van dit volk is vet geworden, en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen, en met hun oren niet horen, en met hun hart niet verstaan en zich bekeren, en Ik hen zou genezen. 

(Mattheus 13:13-15. De profetie van Jesaja is in Jesaja 6:9 en 10). 

Geheimen van het koninkrijk.


Er is in het Oude Testament veel geschreven over het komende rijk van Christus (de Messias). Aan de hand van die verschillende voorzeggingen verwachtten de Israëlieten dat de Gezalfde het rijk van David weer zou oprichten, en verlossing van de vijanden, zegen en voorspoed en de vervulling van alle beloften aan de vaderen zou brengen. Hij zal dat ook doen op Gods tijd. Maar Israël heeft Hem verworpen. Daardoor werd het rijk niet opgericht. Er ging gebeuren wat de meeste Israëlieten niet verwacht hadden: De Gezalfde zou lijden en sterven en daarna opstaan uit de doden. 
Daarmee brak een nieuwe tijd aan, de tijd van de verworpen, maar bij God verheerlijkte Christus. Hij is wel de Koning, maar zijn volk heeft Hem niet gewild en voor de Romeinse keizer gekozen. Het koninkrijk van de door God gezalfde Koning kreeg daardoor een ander karakter. Het werd een verborgen koninkrijk. 
Zo kenden de Israëlieten het koninkrijk niet. 
Ze wisten ook niet hoe het zich zou ontwikkelen en wat in de nieuwe tijd de kenmerken zouden zijn. 
Het waren geheimen voor hen, de geheimen van het koninkrijk. Die geheimen heeft de Heer in gelijkenissen verhaald. De uitlegging heeft Hij alleen aan hen gegeven, die geloofden. 

De gelijkenis van de zaaier.


(Mattheus 13:1-9 en 18-23). 
3 En Hij sprak tot hen vele dingen in gelijkenissen en zeide: Zie, een zaaier ging uit om te zaaien. 
4 En bij het zaaien viel een deel langs de weg en de vogels kwamen en aten het op. 
5 Een ander deel viel op de steenachtige plaatsen, waar het niet veel aarde had, en terstond schoot het op, omdat het geen diepe aarde had, 
6 maar toen de zon opkwam, verschroeide het en omdat het geen wortel had, verdorde het. 
7 Een ander deel viel op de dorens en de dorens kwamen op en verstikten het. 
8 Een ander deel viel in goede aarde en het gaf vrucht, deels honderdvoudig, deels zestigvoudig, deels dertigvoudig. 
9 Wie oren heeft, die hore! 

18 Gij nu, hoort de gelijkenis van de zaaier. 
19 Bij een ieder, die het woord van het Koninkrijk hoort en het niet verstaat, komt de boze en rooft wat in zijn hart gezaaid is: dat is de langs de weg gezaaide. 
20 De op steenachtige plaatsen gezaaide is hij, die het woord hoort en het terstond met blijdschap aanneemt; 
21 maar hij heeft geen wortel in zich, doch is iemand van het ogenblik; wanneer echter verdrukking of vervolging komt om der wille van het woord, komt hij terstond ten val. 
22 De in de dorens gezaaide is hij, die het woord hoort, en de zorg van de wereld en het bedrog van de rijkdom verstikt het woord en hij wordt onvruchtbaar. 
23 De in goede aarde gezaaide is hij, die het woord hoort en verstaat, die dan ook vrucht draagt en oplevert, deels honderd-voudig, deels zestigvoudig, deels dertigvoudig.
 

In de uitlegging maakte hij duidelijk, dat het zaad het woord van het koninkrijk is, dat door de boze weggerukt kan worden, zoals vogels het zaad wegpikken. 
We moeten er op letten, dat het eerste deel van de gelijkenis niet een gunstige verklaring krijgt. Dat geldt ook voor het tweede en het derde beeld in de gelijkenis. Slechts het laatste beeld, van het zaad dat op goede bodem terecht kwam, is gunstig. 
Bovendien wordt verondersteld, dat niet alle hoorders ook werkelijk zullen begrijpen. 

Het onkruid onder de tarwe.


(Mattheus 13:24-30 en 36-43). 
24 Nog een gelijkenis hield Hij hun voor en Hij zeide: Het Koninkrijk der hemelen komt overeen met iemand, die goed zaad gezaaid had in zijn akker. 
25 Doch terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide er onkruid overheen, midden tussen het koren, en ging weg. 
26 Toen het graan opkwam en vrucht zette, toen kwam ook het onkruid te voorschijn. 
27 Daarna kwamen de slaven van de eigenaar en zeiden tot hem: Heer, hebt gij niet goed zaad in uw akker gezaaid? Hoe komt hij dan aan onkruid? 
28 Hij zeide tot hen: Dat heeft een vijandig mens gedaan. (13–29a) De slaven zeiden tot hem: Wilt gij dan, dat wij het bijeenhalen? 
29 (13–29b) Hij zeide: Neen, want bij het bijeenhalen van het onkruid zoudt gij tevens het koren kunnen uittrekken. 
30 Laat beide samen opgroeien tot de oogst. En in de oogsttijd zal ik tot de maaiers zeggen: Haalt eerst het onkruid bijeen en bindt het in bossen om het te verbranden, maar brengt het koren bijeen in mijn schuur. 

36 Toen liet Hij de scharen gaan en ging naar huis. En zijn discipelen kwamen bij Hem en zeiden: Maak ons de gelijkenis van het onkruid in de akker duidelijk. 
37 Hij antwoordde en zeide: Die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen; 
38 de akker is de wereld; het goede zaad, dat zijn de kinderen van het Koninkrijk; (13–39a) het onkruid zijn de kinderen van de boze; 39 de vijand, die het gezaaid heeft, is de duivel; de oogst is de voleinding der wereld; de maaiers zijn de engelen. 
40 Zoals nu het onkruid verzameld wordt en met vuur verbrand, zo zal het gaan bij de voleinding der wereld. 
41 De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn Koninkrijk verzamelen al wat tot zonde verleidt en hen, die de ongerechtigheid bedrijven, 
42 en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal het geween zijn en het tandengeknars. 
43 Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon in het Koninkrijk huns Vaders. Wie oren heeft, die hore! 


Deze gelijkenis waarschuwt eveneens voor tegenwerking en boos vijandig optreden in het koninkrijk. We moeten er op letten, dat de akker in deze gelijkenis niet de gemeente of kerk is (vers 38), maar de wereld. Een samengaan van geloof en ongeloof in de gemeente of kerk is dus aan de hand van deze gelijkenis niet te verdedigen. De akker is de wereld, waarin het evangelie gepredikt wordt, maar waarin de boze zijn pionnen binnen de christenheid plaatst. (De christenheid is niet de gemeente, maar het geheel van allen die in naam christelijk zijn, inclusief dus hen, die zich nooit bekeerd en nooit geloofd hebben.) 
Een kruistocht om de wereld van ongelovigen te zuiveren is totaal verkeerd. Binnen de gemeente echter geldt: Doet de boze uit uw midden weg. (1 Korinthe 5:13). 
De gelijkenis maakt duidelijk, dat er naast het goede werk door het evangelie ook een boos werk verricht zou worden, waardoor het binnen de christenheid (een veel wijder begrip dan de gemeente of de kerk) een vermenging van echt en onecht zou worden. 
Ook deze gelijkenis schetst dus niet een uitsluitend gunstige ontwikkeling, en ook hier wordt verondersteld, dat velen niet zullen kunnen horen. 

Het mosterdzaadje.


(Mattheus 13:31 en 32). 
31 Nog een gelijkenis hield Hij hun voor en Hij zeide: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mosterdzaadje, dat iemand nam en in zijn akker zaaide. 
32 Het is wel het kleinste van alle zaden, maar als het volgroeid is, is het groter dan de tuingewassen en het wordt een boom, zodat de vogelen des hemels in zijn takken kunnen nestelen. 


Dat lijkt mooi. Het begint klein, maar wordt boven verwachting groot. En de vogels die hun nest daar maken, vormen toch een lieflijk beeld. 
Die vogels zijn geen gunstig beeld. Ze waren het ook niet in de gelijkenis van de zaaier. Daar stelden ze de handlangers van de boze voor, die het zaad wegnamen. Hier zijn ze ook een beeld van de boze machten in de hemelse gewesten, die zich in de gemeente indringen zouden en alles zouden bezoedelen. 

En die grote boom doet ons denken aan Nebukadnezar, die ook door een grote boom werd voorgesteld (Daniël 4). Dat was geen gunstig beeld. Het sprak van de hoogmoedige man die zich erg groot en machtig voelde. God moest hem daarvoor tuchtigen. 
De christenheid is ook een grote macht in de wereld geworden. Denk eens aan de pracht en praal van de Pausen en van de patriarch in de oosterse kerk. Denk eens aan de politieke invloed van het christendom in meerdere gebieden. Een grote boom inderdaad, maar geladen met verkeerde invloeden, boze leringen en kwade praktijken. 
Neen, gunstig is het beeld niet bedoeld. 

De gelijkenis van het zuurdeeg.


(Mattheus 13:33). 
33 Nog een gelijkenis sprak Hij tot hen: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zuurdesem, welke een vrouw nam en in drie maten meel deed, totdat het geheel doorzuurd was. 

Dat vat men meestal ook op als een beeld van een gunstige ontwikkeling. Bij nader inzien echter blijkt het andersom te zijn. Zuurdeeg is bedorven deeg. Het is in de Schrift altijd het beeld van bederf, van zonde. Dat begint reeds bij het paasfeest. Het paaslam moest met ongezuurde broden gegeten worden (Exodus 12:8). En daarop volgden de zeven dagen van het feest der ongezuurde broden. Op de eerste dag moest alle zuurdeeg uit de huizen verwijderd worden en zeven dagen lang mocht geen gezuurd brood gegeten worden. 
Het is een beeld van ons leven nadat we aan de verlossing (door het Lam van God) deel hebben gekregen. Dat leven moet niet meer door zonde gekenmerkt worden, maar ongezuurd, dat is onbedor-ven, zijn. 
Bij de offeranden mocht ook nooit gezuurd brood gebruikt worden om dezelfde reden. 

De Heer Jezus heeft gewaarschuwd voor het zuurdeeg van de Farizeeën en Sadduceeën. Mt 16:6
Mt 16:11 Hoe begrijpt gij niet, dat Ik u niet van broden sprak? Maar wacht u voor de zuurdesem der Farizeeën en Sadduceeën. 
Mt 16:12 Toen zagen zij in, dat Hij hun niet gezegd had zich te wachten voor de zuurdesem der broden, maar voor de leer der Farizeeën en Sadduceeën. 
Mr 8:15 En Hij gebood hun, zeggende: Ziet toe, wacht u voor de zuurdesem der Farizeeën en de zuurdesem van Herodes. 
Lu 12:1 Toen intussen duizenden mensen waren bijeengekomen, zodat zij elkander verdrongen, begon Hij te spreken, in de eerste plaats tot zijn discipelen: Wacht u voor de zuurdesem, dat is de huichelarij, der Farizeeën. 


Paulus heeft het beeld van zuurdeeg op dezelfde wijze gebruikt: 
1Co 5:6 Uw roem deugt niet. Weet gij niet, dat een weinig zuurdeeg het gehele deeg zuur maakt? 
1Co 5:7 Doet het oude zuurdeeg weg, opdat gij een vers deeg moogt zijn; gij zijt immers ongezuurd. Want ook ons paaslam is geslacht: Christus. 
1Co 5:8 Laten wij derhalve feest vieren, niet met oud zuurdeeg, noch met zuurdeeg van slechtheid en boosheid, maar met het ongezuurde brood van reinheid en waarheid. 
Ga 5:9 Een weinig zuurdeeg maakt het gehele deeg zuur.
 

Het is te enen male ondenkbaar, dat in Mattheus 13 het zuurdeeg geen beeld van zonde of ongerechtigheid zou zijn. In deze gelijke-nis van het zuurdeeg wordt ons voorgesteld, dat de christenheid door vermenging met ongerechtigheid wel zou groeien, maar tenslotte geheel doorzuuurd, dat is bedorven zou worden. 
De gedachte dat het evangelie als een zuurdeeg gaat werken en de hele wereld zal doortrekken is volkomen verkeerd. De wereld zal door het evangelie niet voor Christus gewonnen worden. Er zullen zondaars uit de wereld verlost worden, maar de wereld gaat hoe langer hoe verder in goddeloosheid totdat het oordeel komt. En de christenheid, die een zout moest zijn, dat het bederf tegenhoudt, zal zelf geheel bedorven worden totdat de Heer ze uit zijn mond zal spuwen (Openbaring 3:16) Het smakeloze zout zal weggeworpen worden. 

Als Christus terugkomt is de hele wereld niet gekerstend, integen-deel. De wereld is dan op haar toppunt van goddeloosheid. Het zal zijn als voor de zondvloed en als bij de verwoesting van Sodom: rijp voor het oordeel. (Lukas 17:26-30) 
Het is een misverstand om deze gelijkenis als gunstig te zien en dat misverstand heeft gevolgen. Het verhindert de Christen een juist zicht op de toekomstige dingen te krijgen en de profetieën te begrijpen. Het brengt sommigen er toe om vast te beginnen met het scheppen van een betere wereld en doet anderen zich geërgerd afwenden als ze van dat vergeefse enthousiasme en het fiasco kennis nemen. Bovendien maakt het meerderen enthousiast voor een grote wereldkerk, eenheid ondanks geschillen, want zo wordt het beeld van het gerezen deeg werkelijkheid. Het wordt inderdaad werkelijkheid, want het wordt een groot en machtig geheel, dat door ongeloof, zonde en ongerechtigheid wordt gekenmerkt en door God met walging verworpen zal worden, het Babylon van de eindtijd. 

De schat in de akker.


(Mattheus 13:44). 
44 Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een schat, verborgen in een akker, die een mens ontdekte en verborg, en in zijn blijdschap erover gaat hij heen en verkoopt al wat hij heeft en koopt die akker.
De gelijkenis spreekt ons van de Heer die alles heeft prijs gegeven en de gehele wereld gekocht heeft. Satan is verslagen en te zijner tijd zal Christus rechtmatig heersen over alles. Dan zal ook Israël, de schat die nu nog in de akker verborgen ligt, in alle heerlijkheid te voorschijn komen en opnieuw zijn volk zijn. 
Met de gemeente is het anders: 

De parel van grote waarde.


(Mattheus 13:45 en 46). 
Israël behoort Hem toe, maar Hij heeft het zich nog niet toege-ëigend. Met de gemeente is het anders. Die heeft Hij verlost en is reeds nu zijn bezit, dat Hij koestert als een kostbare parel. Hij heeft zich voor haar overgegeven. (Efeze 5:25). 
Neen, niet wij mensen geven alles op voor Jezus. 
Hij gaf alles op voor ons. 
Wie kan zeggen dat hij alles opgaf voor de Heer? Wie dat eerlijk kan zeggen is de merkwaardige uitzondering van een zondaar die een wel heel vrome zondige natuur bezat. De Heer weet dat niemand zo’n vrome zondige natuur heeft. 
De hele uitleg is fout inderdaad. Gelukkig, niet wij geven op, maar Hij gaf alles op. En wat een reden tot dank en lof is dat! 

  Alles hebt U, Heer, gegeven, 
al uw rijkdom, alle pracht, 
toen U uw onschuldig leven
als een offer hebt gebracht. 
Om mij, zondaar, te verwerven
als de parel die U zocht, 
wilde u de kruisdood sterven, 
waardoor U mij hebt gekocht. 
Wonder Gods: ik, boos, ontaard, 
was U alles, alles waard. 



 

De gelijkenis van het visnet.


(Mattheus 13:47-50). 
47 Evenzo is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een sleepnet, neergelaten in de zee, dat allerlei bijeenbrengt. 
48 Wanneer het vol is, haalt men het op de oever, en zet zich neer en verzamelt het goede in vaten, doch het ondeugdelijke werpt men weg. 
49 Zo zal het gaan bij de voleinding der wereld. De engelen zullen uitgaan om de bozen uit het midden der rechtvaardigen af te zonderen, 
50 en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal het geween zijn en het tandengeknars. 


Deze laatste gelijkenis vertelt over de laatste dagen voordat Christus terugkomt, wat vers 49 bevestigt. Voor de wederkomst van Christus wordt nog het evangelie van het koninkrijk gepredikt, omdat de komst van de Koning dan aanstaande is. Er wordt door het visnet van die prediking nog allerlei bijeen gebracht. Maar het oordeel dat bij de komst van Christus plaats vindt, zal de bozen wegvagen. De rechtvaardigen (gerechtvaardigden) echter zullen de heerlijkheid van het rijk van Christus binnengaan. 

De belangrijke les.


Gezien het misverstand, de veronderstelling dat door de prediking van het evangelie nagenoeg de hele wereld bekeerd zal worden, is de belangrijke les uit dit hoofdstuk, dat de gelijkenissen niet van een succesvolle groei van de gemeente spreken, maar van een groot worden door verkeerde invloeden, waardoor de wereld massaal in de christenheid binnendrong en het geheel verdorven heeft, de werking van zuurdeeg. Dat kan de ogen openen voor het gevaar van het zoeken van grote dingen en het introduceren van wervende methoden en voor de fatale gevolgen als we de tucht niet naar Gods Woord toepassen. Het kan duidelijk maken, dat de vermenging van geloof en ongeloof in zoveel richtingen, en het aanvaarden van hen die Gods Woord verwerpen fataal is en in strijd is met Gods wil. 
Het kan ons anderzijds ook bemoedigen als we zien, dat de tragische ontwikkelingen in de christenheid bij de Heer vanaf het begin bekend zijn geweest en door Hem bekend zijn gemaakt. De zaken lopen Hem niet uit de hand. We mogen de woorden van Habakuk nazeggen: 
17 Al zou de vijgeboom niet bloeien, en er geen opbrengst aan de wijnstokken zijn, de vrucht van de olijfboom teleurstellen; al zouden de akkers geen spijs opleveren, de schapen uit de kooi verdreven zijn en er geen runderen in de stallingen zijn, 
18 nochtans zal ik juichen in de HERE, jubelen in de God van mijn heil. 
19 De HERE Here is mijn kracht; Hij maakt mijn voeten als die der hinden, Hij doet mij treden op mijn hoogten. Voor de koorleider. Met snarenspel. (Habakuk 3:17-19).

J. Ph. Buddingh