Diversen: Naaman, de melaatse Syriër

Naäman was legeroverste in Syrië en werd zeer gewaardeerd omdat hij de Syriërs naar de overwinning had geleid. Zijn naam betekent knap of vriendelijk, misschien mogen we zeggen “de aantrekkelijke”. Zijn naam kwam met zijn positie en populariteit goed overeen. Die man was te benijden, althans dat leek zo. Maar hij liep met de dood in de schoenen, want hij was melaats. Zijn verhaal vinden we in 2 Koningen 5. 
Hij zal van alles geprobeerd en overal geïnformeerd hebben, maar wie kon melaatsheid genezen? Niemand. Hij was dus niet te benijden, maar te beklagen. 
Zijn vrouw had een hulpje in huis, een meisje dat uit Israël geroofd was en daar slavin was. Wat zal die naar huis verlangd hebben en in haar hart Naäman en zijn vrouw gehaat hebben. Maar wat staat er in 2 Koningen 5:3?: 3 En zij zeide tot haar meesteres: Och, was mijn heer maar bij de profeet in Samaria, dan zou deze hem wel van zijn melaatsheid verlossen. Dat zouden we niet verwacht hebben! 
 
Naäman zou normaal niet aan de woorden van zo’n slavinnetje aandacht geschonken hebben. Maar als je doodziek bent en nergens hulp te vinden is, is elk woord dat verwachting wekt, van belang. Hij nam de woorden van dat meisje dan ook serieus en vertelde aan de koning wat ze had gezegd. 
Die gaf hem een brief voor de koning van Israël en zond hem naar Israël toe. Naäman ging met groot gevolg op stap en nam kostbare schatten mee. Gezondheid mag heel wat kosten, nietwaar. 
 
Maar de koning van Israël schrok niet weinig toen hij de brief had gelezen. Hij las dit: Nu dan, zodra deze brief u bereikt, zie, ik zend mijn dienaar Naaman tot u, opdat gij hem verlost van zijn melaatsheid. Hij zei: Ben ik God, om te kunnen doden en levend maken, dat deze man een boodschap tot mij zendt om een man van zijn melaatsheid te verlossen? Voorzeker, let op, ziet: hij zoekt een voorwendsel tegen mij. Daar leek het inderdaad op, want alleen God kon een melaatse genezen en dat wist iedereen. 
 
De koning van Israël was bepaald niet vroom, maar in dit geval wist hij zich te herinneren, dat Israëls God machtig is. 
Dat is met veel mensen vandaag ook zo. Als de nood aan de man is, weten ze opeens dat er ergens ook nog een God moet zijn. Melaatsheid is nu trouwens dikwijls te genezen. Maar hetgeen in de Bijbel door melaatsheid wordt voorgesteld is niet te genezen. De zonde en de zondigheid van onze natuur zijn niet te genezen. Naäman wist dat met de melaatsheid zijn vonnis getekend was. Weet u ook, dat met de zonde uw vonnis is getekend? Het gaat naar de dood en het oordeel, onherroepelijk. 
Naäman was zich van het gevaar bewust. 
Bent u zich ook van uw gevaar bewust? 
 
Het meisje uit Israël wist dat er een profeet van God was, een die het Woord van God sprak. En ze was bereid haar vijand er op te wijzen, dat bij dat Woord Gods mogelijk hulp te krijgen was. 
Gezien zijn hopeloze toestand ging Naäman er op in. Als het niet zou baten, schaden zou het toch ook niet. 
Als u ook eens bereid zou zijn om bij Gods woord hulp te zoeken! 
 
Er is voor het hopeloze van de zondige toestand hulp bij het Woord Gods. Grote mannen, koningen en geleerden weten er dikwijls niet van. 
Misschien kent u iemand die helemaal niet belangrijk is, maar wel weet heeft van dat Woord van God. Aan zo een hebt u meer dan aan drie wetenschappers op een rijtje. 
 
De profeet hoorde van de beroering aan het hof en zond de boodschap: 8 Waarom hebt gij uw klederen gescheurd? Laat hij toch tot mij komen, opdat hij wete, dat er een profeet in Israël is. Kijk, dat gaf hoop. Misschien had dat meisje toch een goed advies gegeven, dus: 9 En Naäman kwam met zijn paarden en met zijn wagens en hield stil bij de ingang van het huis van Elisa. Indrukwekkend, zo’n groot man uit Syrië. Kijk maar eens naar zijn wagens en zijn gevolg. Die kan je niet een uurtje laten wachten en ook niet door je knechtje laten afschepen. De profeet zou wel gauw naar buiten komen. 
Maar dat liep ander: 
10 Elisa zond een bode tot hem met de opdracht: Ga heen en baad u zevenmaal in de Jordaan, dan zal uw lichaam weer gezond worden en gij zult rein zijn.
Dat was een koude douche. Naaman had heel wat anders verwacht: 11 Toen werd Naaman toornig en ging heen, terwijl hij zeide: Zie, ik dacht bij mijzelf: hij zal zeker naar buiten komen en daar gaan staan en de naam van de HERE, zijn God, aanroepen en zijn hand over de plek heen en weer bewegen en zo de melaatsheid wegnemen. 
12 Zijn de Abana en de Parpar, de rivieren van Damascus, niet beter dan alle wateren van Israel? Zou ik mij daarin niet kunnen baden en rein worden? Daarop wendde hij zich om en ging heen in grimmigheid. 
Heel begrijpelijk, niet waar. Hoe kon de profeet zo’n voorname man zo behandelen? 
Hoe kon hij hem trouwens zo’n onnozele opdracht geven! Onderdompelen in de Jordaan. Vernederend, absoluut ondenkbaar! Dat kan trouwens nooit werken. Om melaatsheid te genezen is heel wat meer nodig. Dat vereist ingrijpen van God. 
 
Dat is ook nu nog de overtuiging van velen. God moet het doen. Je moet niet denken dat het zo eenvoudig is. Er zijn er wel die menen, dat een mens zich moet bekeren en geloven en dan, hopla, dan is het voor elkaar. Maar zo simpel ligt het immers niet. 
Zo dacht Naäman ook en hij vertrok. Hij had verwacht dat de profeet naar buiten zou komen, met zijn handen boven zijn zieke lijf zou zwaaien, zijn God zou aanroepen, kortom, de profeet had iets moeten doen. 
Maar de profeet deed niets, helemaal niets. 
Hij zei alleen maar wat Naäman moest doen en zelfs dat kwam hij niet persoonlijk vertellen! Geen wonder dat Naäman boos en beledigd was. 
 
Maar zijn knechten zeiden: 13 Mijn vader, had de profeet u iets moeilijks opgedragen, zoudt gij dat dan niet doen? Hoeveel te meer, nu hij tot u gezegd heeft: Baad u en gij zult rein worden?
En wel beschouwd hadden ze gelijk. Hij had immers van alles geprobeerd en niets had geholpen. Stel je voor dat dit werkte. 
 
14 Dus daalde hij af en dompelde zich zevenmaal onder in de Jordaan, naar het woord van de man Gods; en zijn lichaam werd weer gezond als het lichaam van een kleine jongen, en hij was rein. Hoe was het ook weer? 
De profeet die het Woord Gods sprak, had hem gezegd wat hij moest doen. 
Hij deed het en werd genezen. 
 
En wij? 
Ook wij moeten het Woord Gods horen en doen. Naäman moest zeven keer onder, dat is zevenvoudig erkennen “ik heb de dood verdiend”. En toen? Toen genas God hem. 
Wij moeten ons bekeren, dat is hetzelfde. En gelovig doen wat het Woord zegt, Jezus Christus aannemen. En dan? Dan reinigt God ons. 
Naäman vond dat de profeet iets moest doen. Stel u eens voor dat hij daarbij gebleven was en was gaan wachten tot de profeet iets deed. Dan was hij waarschijnlijk niet oud geworden, maar aan zijn kwaal bezweken. 
Naäman moest echter zelf iets doen: geloven wat hem werd gezegd en zich dus onderdompelen. 
De profeet dompelde hem niet onder. Hij moest het zelf doen. Hij deed het pas na aandringen van zijn knechten. Maar hij werd desondanks genezen
Terwijl hij eerst zo onwillig was? Hoewel hij het deed op aandringen van zijn knechten? Toch genezen? 
Zeker. Want God had laten zeggen, dat hij zich zeven maal moest wassen in de Jordaan. En dat heeft hij gedaan. 
God deed de rest. 
 
Dat geldt vandaag nog voor iedere zondaar. Gods Woord zegt honderden keren “Bekeer u”, en eveneens vele malen “geloof in Jezus Christus”’. En dan komen er mensen die zeggen dat God het moet doen. 
Natuurlijk moet God het doen. Dat was ook bij Naäman het geval. We denken toch niet dat Jordaanwater hem genas! Maar God deed het pas, toen hij gelovig deed wat God gezegd had. 
Dat geldt ook voor ons. Natuurlijk moet God ons nieuw leven geven, maar dat doet Hij pas als U gelovig doet wat Hij zegt: Bekeer U en geloof het evangelie. Als u dat niet doet, bent u gelijk aan Naäman die boos naar huis reed. 
U moet voor God erkennen, dat u het oordeel hebt verdiend en Jezus Christus gelovig aannemen. De redding is dan Gods werk, net als bij Naäman. 
Als u dat niet doet, helpt God u niet. 
 
God vergeeft de zonden van elk die gelooft in Jezus Christus. En wie gelooft heeft eeuwig leven. Wiens werk is dat? Gods werk. Maar U moet geloven; God helpt niemand die niet gelooft wat Hij zegt en zijn Zoon veracht. Zou u iemand helpen, die veronderstelt dat u een kletskous en een leugenaar bent? Beledig God dus niet langer. Het is uw eigen belang.
 
J. Ph. Buddingh