Diversen: Toen Jona in de walvis zat

Toen Jona in de walvis zat.....

Prediken tegen Nineve?
Het oordeel aankondigen?
Dan wilde de Heere de mensen dus waarschuwen, opdat ze zich zouden bekeren en Hij niet hoefde te oordelen. Dat was niet naar de zin van Jona. Die lui deugden immers niet. Laat ze maar geoordeeld worden. En Jona keerde om, naar Tarsis.

Een profetie van één zin lang.
Verschillende boeken in het Oude Testament dragen de naam van een profeet. Maar het geschrift van Jona springt er uit. Het is anders.
Ze geven allemaal weer, wat een profeet te zeggen of te verkondigen had. Maar de profetie van Jona was niet groter dan de volgende paar woorden: “Nog veertig dagen, dan zal Nineve worden omgekeerd”. Verder niets. Blijkbaar moest Jona met zijn geschrift iets anders verkondigen dan dat.

In 2 Koningen 14:25 wordt Jona als profeet genoemd: Hij bracht ook weder de landpale van Israel van den ingang van Hamath, tot aan de zee van het vlakke veld; naar het woord des HEEREN, des Gods van Israel, dat Hij gesproken had door den dienst van Zijn knecht Jona, den zoon van Amitthai, den profeet, die van Gath-hefer was.
Jona heeft dus meer geprofeteerd dan de dreigende woorden tegen Nineve. Hij was een bekende profeet en is ongetwijfeld door de Heere vaker gebruikt om Gods Woord te spreken. Maar we weten daarvan niet meer, dan wat in 2 Koningen en in Jona is vermeld. Het zou wel eens kunnen zijn, dat hij met de woorden Gods, die Hij heeft moeten spreken, een boek had kunnen vullen, even omvangrijk als dat van Jesaja.
Maar de profetie in het boek Jona bestaat slechts uit die ene korte zin.
Wat is dan grotendeels de inhoud van het boek?
Het verslag van een episode uit zijn werkzaam leven.
Daarin moet dan vervat zijn, wat de Heere ons met het boek te zeggen heeft.

Twee profetische boeken over één stad?
Het heeft nog een merkwaardig kenmerk. Het is een van de twee profetische boeken in de Heilige Schrift, die geheel op Nineve betrekking hebben, het boek Jona en de profetie van Nahum. Dat moet een bedoeling hebben, want er is geen andere stad waaraan een bijbelboek is gewijd.

Het is ook opvallend, dat de Heer Jezus de profeet Jona, die naar Nineve gezonden werd, met zichzelf vergeleken heeft en zijn optreden en terugkeer uit de vis vergeleek met zijn eigen prediking en opstanding. De inwoners van Nineve stelde Hij daarbij als voorbeeld van hoe men Hem had moeten ontvangen en geloven: Toen de scharen te hoop liepen, begon Hij te zeggen: Dit geslacht is een boos geslacht. Het begeert een teken, maar het zal geen teken ontvangen dan het teken van Jona.
30 Want gelijk Jona voor de Ninevieten ten teken geworden is, zo zal ook de Zoon des mensen het zijn voor dit geslacht.
31 De koningin van het Zuiden zal in het oordeel optreden met de mannen van dit geslacht en hen veroordelen, want zij is gekomen van de einden der aarde om de wijsheid van Salomo te horen, en zie, meer dan Salomo is hier.
32 De mannen van Nineve zullen in het oordeel opstaan met dit geslacht en het veroordelen, want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona, en zie, meer dan Jona is hier (Lukas 11:29-32).

Dat Hij met “het teken van Jona” zijn opstanding uit de doden bedoelde, blijkt uit Mattheüs 12:39-40 Een boos en overspelig geslacht verlangt een teken, maar het zal geen teken ontvangen dan het teken van Jona, de profeet. Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten in de buik van het zeemonster was, zo zal de Zoon des mensen in het hart der aarde zijn, drie dagen en drie nachten.

Het is een van de zeldzame gevallen, waarin de Heer Jezus een mens, die ons in het Oude Testament wordt voorgesteld, als type van zichzelf noemde.
Jona is dus een type of illustratie van Christus.
Dan moet Nineve een type van de wereld zijn, waarin Christus als de door God gezondene gekomen is, zoals Jona in Nineve een door God gezonden profeet was.
Als de Geest van God het nodig oordeelde een geheel boek te gebruiken om dat beeld te geven, zal het zeker de moeite waard zijn om na te gaan, hoe dat beeld tot ons spreekt.

De profeet Jona en zijn opdracht.
1 Het woord des Heren kwam tot Jona, de zoon van Amittai:
2 Maak u op, ga naar Nineve, de grote stad, en predik tegen haar, want haar boosheid is opgestegen voor mijn aangezicht.

Zijn naam betekent duif. God gaf hem de opdracht om naar de grote en goddeloze stad Nineve te gaan.Zoals een vogel van boven komt, werd de profeet van boven naar Nineve gezonden.
De inwoners van die stad hadden niet om een profeet gevraagd, bekommerden zich niet om God en leefden zo goddeloos, dat hun boosheid zich tot voor God had opgestapeld. Neen, zij dachten niet aan God. Maar God dacht aan hen.

Ja, Nineve is wel een geschikt beeld van de wereld. In het algemeen bekommeren de mensen zich immers niet om God en wat zij doen, stapelt zich als een berg van ongerechtigheid voor God op. We zijn er helaas reeds aan gewend en zien het vaak niet meer. Maar de Heer ziet het ter dege.
De mensen denken niet aan God.
Maar God heeft aan hen gedacht.
En Hij heeft uit de hemel zijn Zoon, Jezus Christus, gezonden.

Een geschiedenis met een profetische boodschap.
Maar dat brengt ons tot de conclusie, dat de geschiedenis van Jona en Nineve en het boek, dat daarover geschreven is, door God is bedoeld als een profetische schets van de zending van Jezus Christus naar de wereld, van de bedoeling die God daarmee heeft gehad en van de ontferming die in Gods hart is, zelfs als Hij het oordeel laat aankondigen.
Het boek Jona krijgt daardoor een tweede betekenis. Het is niet slechts een bericht over wat God eertijds door en met Jona heeft gedaan, maar is tegelijk een verreikende profetie over de Profeet die komen zou (en gekomen is) en over Gods bedoeling met het zenden van zijn Zoon. Het boek werpt zo zijn eigen licht op de Heer Jezus en zijn werk en laat ons iets proeven van de wijsheid en barmhartigheid van God, die zijn Zoon niet in de wereld gezonden heeft, opdat Hij de wereld oordelen zou, maar opdat de wereld door Hem behouden zou worden.

De ongehoorzame en de Gehoorzame.
3 Maar Jona maakte zich op om te vluchten naar Tarsis, weg van het aangezicht des Heren, en hij ging naar Jafo en vond een schip, dat naar Tarsis zou gaan; hij betaalde de vrachtprijs daarvan en ging scheep om met hen naar Tarsis te gaan, weg van het aangezicht des Heren.

Jona moest “tegen” Nineve prediken, een harde en ernstige boodschap, die we in hoofdstuk 3:4 lezen: Nog veertig dagen en Nineve wordt ondersteboven gekeerd!
Maak u op en ga naar Nineve, had God gezegd.
Jona maakte zich dus op, maar ging niet naar Nineve in het oosten. Hij ging de tegengestelde kant op, naar het westen, naar Tharsis, weg van God. Zo staat het in de bijbel.

Daarin is Jona geen beeld van Christus. Die is in alle dingen geheel gehoorzaam aan God geweest. Jona was ongehoorzaam. In dat opzicht is Jona eerder een beeld van Israel en van de kerk. Israel moest in de wereld Gods boodschap brengen, maar faalde daarin. Vervolgens riep de Heer de gemeente, die meestal de kerk genoemd wordt. Maar die faalde niet minder. Het merendeel van hen, die zich christenen noemen, is ver van God afgedwaald.
Christus niet. Hij heeft geheel Gods wil gedaan.

Weg van God, dat kost je wat.
Maar over die geschiedenis van Jona is toch nog wat meer te zeggen. Niet alleen, dat iedere christen, die van God afdwaalt, daarvoor een prijs moet betalen, want je keert niet goedkoop God de rug toe, zoals ook Jona voor zijn tocht per schip naar het westen de vrachtprijs moest betalen.
Neen, er is ondanks het verschil ook een gelijkenis met de weg van Christus. Zijn weg van gehoorzaamheid bracht Christus tenslotte in de positie van iemand met wie God geen gemeenschap kon hebben, naar wie Hij niet horen kon. Het grote verschil is natuurlijk, dat Jona door zijn ongehoorzaamheid in zo’n positie kwam.
Eigenlijk koos Jona een weg, waarop ook de inwoners van Nineve liepen, weg van God. En daarom is hem overkomen, wat iedereen tenslotte overkomt, die God de rug toekeert, de ondergang. Maar dat was precies wat hij in Nineve moest prediken.
Wat Nineve te wachten stond, Gods oordeel, is Jona overkomen
en wat een mens te wachten staat, Gods oordeel, is Jezus Christus overkomen. Waarom? Omdat Hij ons liefheeft.

Weg van God, dat lukt je niet.
4 Maar de Here wierp een hevige wind op de zee en er ontstond een zware storm op de zee, zodat het schip dreigde te worden stukgeslagen.
5 De schepelingen werden bevreesd en riepen ieder tot zijn god, en zij wierpen de lading die in het schip was, in zee om het daardoor lichter te maken. Jona echter was in het ruim van het schip afgedaald, en hij had zich daar neergelegd en was in een diepe slaap gevallen.

Er ontstond een zware storm.
De zeelieden met wie Jona vertrok, kenden God niet. Dat zij naar Tharsis wilden varen, was niets bijzonders en er stak geen kwaad in.
Maar Jona geloofde in God. Hij wilde ook naar Tharsis, net als het scheepsvolk, maar er was een groot verschil, want hij behoorde naar Nineve te reizen. Zijn reis naar Tharsis was ongehoorzaamheid, weg van God.
Wie gelooft, kan niet uit Gods oog weglopen en mag verwachten, dat de Heer zal ingrijpen. Zo was het met Jona gesteld, heel anders dan de zeelieden, die gewoon hun werk deden. Zij waren niet bewust ongehoorzaam aan een door God gegeven opdracht maar Jona wel.
Hoe zou God Jona kunnen tegenhouden, als hem alles meezat? Had hij niet een schip gevonden, dat in een richting zou varen, die hem juist van pas kwam? Maar de God, die Jona geroepen had, kon niet alleen een profeet gebieden. Hij is ook Gebieder van wind en golven. En Hij zond een storm.
Alleen maar het krachtig waaien van de wind was genoeg.

De zeelieden wisten geen raad meer.
Ze riepen tot hun goden. Maar die konden geen wind en golven gebieden. Dus gooiden ze van de vracht overboord. Dat maakte de boot wel lichter, maar de storm bleef even zwaar.
En Jona sliep.
Hoe bestaat het!

Weg van God, de gang naar het oordeel.
Maar de vlucht van Jona is ook de gang van iedereen, een vlucht van God af op een weg naar eigen keus en wil.
Milioenen bevinden zich op die weg. Ook om ons heen, waar voorheen zo velen op zijn minst nog met God rekenden. Dat is steeds minder geworden en men hoort de roepstem van God niet meer of negeert die. En daarin gaan geestelijke leidslieden vooraan. Zij hebben duidelijk gemaakt, dat men de roep in de Bijbel niet al te serieus moet nemen, nemen zelf de woorden in dat oude boek met een korrel zout en leiden velen op de weg naar Tharsis, dat is van God af.
Wat een fout, wat een vergissing!
De weg van God af is een weg naar het oordeel. Het kan tot hoge leeftijd lijken, alsof men rustig de eigen keus kan volhouden. Misschien heeft Jona veel zeemijlen lang gedacht, dat hij zijn doel wel zou bereiken. Hij sliep althans de slaap des gerus-ten. Misschien bent u als hij en slaapt u.
Maar God zond zijn storm en toen werd duidelijk, dat een weg van God vandaan een weg naar Gods oordeel was.
Dat overkomt te zijner tijd iedereen, die nog zijn eigen weg gaat en zich niet om God en zijn roepstem bekommert. Wees gewaarschuwd. U weet immers wel, dat het oordeel terecht zou zijn. Of houdt u vol, dat u de mens zonder zonde, zonder fouten, zonder gebreken, zonder onverschilligheid bent? Uw Schepper heeft recht op uw luisterend oor en gehoorzaamheid. Meent u Hem te kunnen negeren? Jona dacht het, maar ervoer, dat het anders was.

Jona, hoe lang slaap je al?
6 En de gezagvoerder kwam bij hem en zeide tot hem: Hoe kunt gij zo vast slapen! Sta op, roep tot uw god, misschien zal die god onzer gedenken, zodat wij niet vergaan.
7 En zij zeiden tot elkander: Komt, laat ons het lot werpen, opdat wij te weten komen door wiens schuld dit onheil ons treft. Zij wierpen het lot en het lot viel op Jona.

Jona was ijverig geweest en had zich zeer ingespannen om weg te komen. Maar hij had al die tijd geslapen.
Geslapen?
Ja, want hoe kon hij denken, dat hij van God kon wegvluchten?
Geestelijk sliep hij, want eigenlijk wist hij heel goed, dat hij vergeefs probeerde weg te komen.
En aan boord sliep hij ook, met een diepe slaap. Dat lijkt soms het beste, want dan hoef je niet na te denken en heb je geen last van onrustige gedachten.

Maar de schipper vond het maar vreemd, dat hij sliep.

Jona offerde zich op. Christus ook, voor ons.
8 Toen zeiden zij tot hem: Deel ons toch mee, door wiens schuld dit onheil ons treft; wat is uw bedrijf en vanwaar komt gij, wat is uw land en van welk volk zijt gij?
9 En hij zeide tot hen: Ik ben een Hebreeer en ik vrees de Here, de God des hemels, die de zee en het droge gemaakt heeft.

Op hun vraag aan Jona gaf hij te kennen, dat die storm om hem door God gezonden was.
10 Toen vreesden die mannen met grote vrees en zij zeiden tot hem: Wat hebt gij toch gedaan? want die mannen wisten, dat hij op de vlucht was, weg van het aangezicht des Heren, want dat had hij hun medegedeeld.
11 En zij vroegen hem: Wat zullen wij met u doen, opdat de zee ophoude tegen ons te woeden, want de zee wordt hoe langer hoe onstuimiger.
12 Hij antwoordde hun: Neemt mij op en werpt mij in de zee, en de zee zal ophouden tegen u te woeden. Want ik weet, dat door mijn schuld deze zware storm tegen u is opgestoken.
13 Maar de mannen roeiden om het schip weer aan land te brengen, doch zij waren daartoe niet in staat, omdat de zee hoe langer hoe onstuimiger tegen hen werd.

Werp mij overboord, zei hij, dan zal de storm voor jullie bedaren.
Een zeeman doet zoiets niet gauw. Maar tenslotte hadden zij geen keus.
14 Toen riepen zij tot de Here en zeiden: Ach, Here, laat ons toch niet vergaan om het leven van deze man en leg geen onschuldig bloed op ons, want Gij, Here, hebt gedaan gelijk U behaagde.
15 Daarna namen zij Jona op en wierpen hem in de zee, en de zee hield op met woeden.
16 En de mannen vreesden de Here met grote vrees, en zij slachtten de Here een offer en deden geloften.

En de zee bedaarde en werd stil.
Doordat Jona zich opofferde, werden de zeelieden gered.

Jona ging een zelfde weg als de inwoners van Nineve en hij heeft ervaren, dat die weg hem in het oordeel en in diepe wateren bracht. De dood sperde de kaken open in de vorm van een reusachtige vis en slokte hem naar binnen.
17 En de Here beschikte een grote vis om Jona in te slokken; en Jona was in het ingewand van de vis drie dagen en drie nachten.

Zo heeft Jezus Christus zich opgeofferd. God moest de mensen om hun zonden oordelen, maar Christus offerde zich op en nam de schuld voor zijn rekening. Watervloed roept tot watervloed bij het gebruis uwer stromen; al uw baren en golven slaan over mij heen, klaagde Hij in psalm 42:8. En in psalm 69:2 en 3 riep Hij uit: Verlos mij, o God! want de wateren zijn gekomen tot aan de ziel. Ik ben gezonken in grondeloze modder, waar men niet kan staan; ik ben gekomen in de diepten der wateren, en de vloed overstroomt mij.

Jona was schuldig.
De Heer Jezus niet.
Maar hij nam onze schuld op zich en aanvaardde de consequentie, het oordeel door God. Zo heeft onze verkeerde weg Hem in het oordeel en de dood gebracht.

Drie dagen en nachten was Jona in de buik van die vis. Wat een benauwdheid moet dat geweest zijn.
Zo is Christus drie dagen en nachten in de dood en het graf geweest.

In de benauwdheid bad Jona:
1 En Jona bad tot de Here, zijn God, uit het ingewand van de vis.
2 En hij zei: Ik riep uit mijn nood tot de Here en Hij antwoordde mij; uit de schoot van het dodenrijk schreeuwde ik, Gij hoordet mijn stem.
3 Gij hadt mij geworpen in de diepte, in het hart der zee, en een waterstroom omving mij; al uw brandingen en uw golven gingen over mij heen.
4 En ik, ik zeide: verstoten ben ik uit uw ogen, zou ik ooit weer uw heilige tempel aanschouwen?
5 Wateren omringden mij, zij bedreigden mijn leven, de diepte omving mij, met zeewier was mijn hoofd omwonden.
6 Tot de grondvesten der bergen zonk ik neer; de grendelen der aarde waren voor altoos achter mij. Toen trokt Gij mijn leven uit de groeve omhoog, o, Here, mijn God!
7 Toen mijn ziel in mij versmachtte, gedacht ik de Here, en mijn gebed kwam tot U in uw heilige tempel.
8 Zij die nietige afgoden dienen, geven Hem prijs, die hun goedertieren is.
9 Maar ik, met lofzegging wil ik aan U offeren; wat ik beloofd heb, wil ik betalen; de redding is des Heren.

Dat gebed lijkt op uitspraken van de Heer in zijn lijden, die we profetisch in de psalmen vinden: Here, God van mijn heil, des daags roep ik, des nachts ben ik voor uw ogen.
Laat mijn gebed voor uw aangezicht komen, neig uw oor tot mijn geroep;
want mijn ziel is verzadigd van rampen, mijn leven is het dodenrijk nabij.
Ik word gerekend onder wie in de groeve nederdalen, ik ben geworden als een man zonder kracht.
Onder de doden is mijn verblijf, gelijk verslagenen die in het graf liggen, die Gij niet meer gedenkt, en die aan uw hand ontrukt zijn.
Gij hebt mij in de diepste kuil gelegd, in duistere plaatsen, in diepten.
Uw grimmigheid rust zwaar op mij, door al uw baren drukt Gij mij neder (Psalm 88:2-8)
Mijn ziel dorst naar God, naar de levende God; wanneer zal ik komen en voor Gods aangezicht verschijnen?
Mijn tranen zijn mij tot spijze dag en nacht, daar men de ganse dag tot mij zegt: Waar is uw God?
Hieraan wil ik denken en mijn ziel in mij uitstorten: hoe ik optrok in de dichte drom, voor hen uit schreed naar Gods huis, bij jubelklank en lofgezang; een feestvierende menigte (Psalm 42:3-5).
Hij heeft niet veracht noch versmaad de ellende van de ellendige, en zijn aangezicht niet voor hem verborgen, maar Hij heeft gehoord, toen hij tot Hem riep.
Van U komt mijn lof in een grote gemeente, mijn geloften zal ik betalen in de tegenwoordigheid van wie Hem vrezen. (Psalm 22:25 en 26).
De benauwdheid van Jona in de vis is niet te vergelijken met hetgeen Christus heeft doorgemaakt, toen Hij onze zonden droeg en daardoor onder het oordeel van God en in de dood kwam.
Waarom heeft Hij dat gedaan?
Omdat Hij vol erbarming is, zoals ook de Vader, die Hem gezonden heeft.
Jona wilde geen erbarming voor de zondaars in Nineve en kwam om zijn ongehoorzaamheid in de nood.
Christus zocht erbarming voor zondaars en ging gehoorzaam de weg om ons te redden, wat Hem in de nood bracht,


U zocht geen oordeel, maar erbarmen,
zoals de Vader had gezegd,
en hebt voor schuldigen en armen
uw leven afgelegd.
Zo kwam U in de waterstromen
van Godes toorn, een oordeelsvloed.
toen U mijn plaats hebt ingenomen,
ten koste van uw bloed
Wat kan ik U, mijn Redder, geven?
Mijn hart, mijn liefde en mijn leven.

De redding is des Heren
10 En de Here sprak tot de vis en deze spuwde Jona uit op het droge.
Dat is wel iets om over na te denken.
De Heer sprak tegen Jona, maar hij gehoorzaamde niet
De Heer sprak tot de wind en het stormde.
De Heer sprak weer tot de wind en het werd stil.
De Heer sprak tegen de vis en hij spuwde Jona uit.
Jona had tegen God gesproken en de Heer luisterde wel en was genadig.
Zou Jona daar ook over nagedacht hebben?
Laten wij er in ieder geval eens over nadenken.
Misschien is het goed, als we de naam Jona door onze eigen naam vervangen. Of niet?

Jona heeft de ontferming van God tegenover een schuldig mens ondervonden, want die mens was hijzelf. Een kostbaar iets, die barmhartigheid van God. Zou Jona dat beaamd hebben, als we het tegen hem gezegd zouden hebben? Waarschijnlijk wel.
Jona had gezegd “de redding is des Heren”. Goed gezegd, Jona. En waarop is die redding dan gebaseerd?
Op de barmhartigheid van God tegenover een schuldig mens.

Redding door barmhartigheid.
Dat is ook nu nog de enige mogelijkheid om gered te worden. Onze zonden vragen om het oordeel. En God heeft dat oordeel voltrokken. Maar niet aan de schuldige zondaar, maar aan een plaatsvervanger, Jezus Christus, de Onschuldige. Hij gaf zichzelf, vrijwillig, als offer voor ons.
Waarom?
Om barmhartig te kunnen zijn en schuldigen te kunnen redden.
Doet u dat wat?

Jona werd gered, hoewel hij door de buik van de vis moest gaan.
Christus is ook verlost. Niet van zonden, want Hij had geen zonden. Hij is verlost uit de dood en het graf, omdat het vonnis van de dood als loon op de zonden niet op Hem van toepassing was. Hij stierf onze dood, plaatsvervangend. Maar Hij is opgewekt uit de dood en aan velen verschenen met de tekenen van het kruislijden in zijn handen en zijde.

Uw kruis, uw kruis o Heer,
uw handen en uw zijde met die wonden,
dat alles moest U lijden door mijn zonden,
zonder verweer.

U had mij lief, o Heer.
Het kruis, Gods toorn, de dood hebt U verdragen,
en U wilt slechts geloof en liefde vragen
voor U, mijn Heer.

Een nieuwe opdracht.
1 Het woord des Heren kwam ten tweeden male tot Jona:
2 Maak u op, ga naar Nineve, de grote stad, en breng haar de prediking, die Ik tot u spreken zal.
3 Toen maakte Jona zich op en ging naar Nineve, overeenkomstig het woord des Heren. Nineve nu was een geweldig grote stad, van drie dagreizen.

De ongehoorzaamheid van Jona kon Gods bedoelingen niet omver werpen of veranderen. Maar misschien was Jona inmid-dels veranderd. Hij had immers een harde les geleerd. Hij had ervaren, wat het betekende om een pad te lopen, dat van God vandaan leidde en hij had de ontferming van God ondervonden.
Hij kreeg dus opnieuw de opdracht om naar Nineve te gaan en te prediken.
Was het beslist noodzakelijk om te prediken?
Wat moest hij eigenlijk prediken?
Hij moest prediken wat God hem zei.

Inhoud van de prediking.
4 En Jona begon de stad in te gaan, een dagreis, en hij predikte en zeide: Nog veertig dagen en Nineve wordt ondersteboven gekeerd!

Dat was dus wat de Heer hem had opgedragen om te zeggen.
Een oordeelsboodschap.
Niet prettig om te horen. Hij heeft veel weg van wat men tegenwoordig wel eens noemt “hel en verdoemenis prediken”. Daar worden sommige mensen zenuwachtig van en daarom horen ze zo ’n boodschap liever niet. Ze praten er met afschuw over.
Maar ze vergeten, dat een oordeelsboodschap niet het oordeel is, integendeel. Die boodschap is bedoeld om te waarschuwen. En waarschuwen heeft als doel de mensen te behoeden voor het oordeel dat werd aangekondigd. Waarom is men daar zo fel tegen? Is dat, omdat men beseft, dat de boodschap waar is? Men zou dankbaar moeten zijn. Op tijd gewaarschuwd worden is een voorwaarde om een ramp te ontlopen.

Het evangelie is geen oordeelsboodschap, maar een blijde boodschap. De boodschap namelijk, dat verlossing is bereid door Jezus Christus. Maar die boodschap betekent wel, dat verlossing nodig is, omdat anders..... ja, inderdaad het oordeel komt.

Waarom een oordeel?
We lazen over Nineve, dat “haar boosheid was opgestegen voor Gods aangezicht”.
De koning van Nineve zei zelf: Mens en dier, runderen en schapen mogen niets nuttigen, niet grazen en geen water drinken. Zij moeten gehuld zijn in rouwgewaden, mens en dier, en met kracht tot God roepen en zich bekeren, een ieder van zijn boze weg, en van het onrecht dat aan hun handen kleeft (3:7 en 8). Hij wist dus heel goed, dat de zonden van Nineve inderdaad groot waren.
De profeet Nahum heeft over Nineve geschreven: de leeuw die roofde voor zijn welpen en worgde voor zijn leeuwinnen, die zijn holen vulde met roof en zijn legers met het verscheurde.
13 Zie, Ik zal u! luidt het woord van de Here der heerscharen, Ik doe uw wagens in rook opgaan; uw jonge leeuwen zal het zwaard verteren, en uw roof zal Ik van de aarde verdelgen; en de stem van uw gezanten zal niet meer gehoord worden.
1 Wee de bloedstad, louter leugen, vol van verscheuring, zonder ophouden rovend! (Nahum 2:12-1:1), en: de hoer, uitnemend in bevalligheid, meesteres in toverkunsten, volken verkopend door haar hoererijen, en geslachten door haar toverkunsten(3:4).
En tenslotte: Geen herstel is er voor uw breuk, ongeneeslijk is uw wonde. Allen die de mare over u horen, klappen over u in de handen, want over wie is uw boosheid niet voortdurend heengegaan? (3:19)
Dat is dus een drievoudig getuigenis van de boosheid van Nineve, door God, door de koning in Nineve en door de profeet Nahum. En omdat die boosheid tot een toppunt gekomen was, moest God oordelen.

De christen heeft ook een opdracht van God om te prediken: En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping. (Markus 16:15).
Zijn we misschien, net als Jona aan die opdracht ongehoorzaam geweest? Het is maar een vraag.
En waarom is die prediking nodig?
Omdat de ongerechtigheid van de mensen ook naar een toppunt stijgt. Het is niet zo moeilijk om dat te zien. Lees de krant, neem kennis van wat er in de wereld omgaat. We hebben twee grote oorlogen in de vorige eeuw gehad en dachten, dat iets dergelijks nooit meer zou gebeuren. Maar sindsdien is er meer geweld dan ooit tevoren. Misdaad rijst de pan uit, corruptie is links en rechts aan de orde van de dag, het jonge leven is in de moederschoot zelfs niet meer veilig, ouderen vrezen als onbruikbaren voor euthanasie opgeschreven te worden.
Misschien weet u veel dichterbij mensen aan te wijzen, bij wie het nodige verkeerd is. Echtscheiding, ongehuwd samenwonen, seksueel misbruik van kinderen, brutaliteit van jeugdigen, die geen enkele norm schijnen te kennen, drugsgebruik en pornografie.
Maar u hoeft niet zo om u heen te kijken of te zoeken.
We gaan gewoon een keer voor de spiegel staan.

Niets aan de hand?
Al gelooft iemand dat van u, u weet zelf wel beter.
En daarom komt er een oordeel.
Het lijkt wel of God niets ziet of hoort, want men kan voortleven naar eigen lust en goeddunken, zonder dat er wordt ingegrepen.
Maar niet voor altijd.
In Nineve dachten ze ook, dat ze ongestoord konden doorgaan, maar God zei: “Mijn geduld is op, het oordeel komt”.
Zo komt er ook een oordeel voor de wereld.

Waarom laat God dat in de Bijbel zeggen?
Om te waarschuwen, net als bij Nineve.
En hoe is uw reactie?

Laten we eens zien, hoe men in Nineve reageerde:

Het resultaat van de prediking in Nineve.
5 En de mannen van Nineve geloofden God en riepen een vasten uit en bekleedden zich, van groot tot klein, met rouwge-waden.

Wat een gevolg van de oordeelsboodschap!
Maar eigenlijk wel begrijpelijk.
Die boodschap was immers uiterst geloofwaardig geweest, gezien de massale goddeloosheid in de stad, die de inwoners zelf natuurlijk het beste kenden.
Bovendien was die prediker zelf het bewijs van de waarheid van wat hij zei. Hij was namelijk weggevlucht, over de zee, maar was door zijn God hardhandig teruggeroepen. Hij was zelfs in de buik van een vis geweest, die hem aan het strand had uitgespuwd. Het was geen verhaaltje, want je kon het de man aanzien.

Kunt u zich ook goed voorstellen, dat het oordeel komt?
Er zijn er genoeg, die het hoofd schudden en zich min of meer vertwijfeld afvragen “waar moet het met de wereld naar toe?” Dat zeggen niet alleen christelijke mensen.

Waar het naar toe gaat? Van kwaad tot erger, totdat het oordeel komt.
En dat komt zeker. Het teken, dat we daarvoor hebben, is de opstanding van Jezus Christus uit de doden. Hij zal oordelen, de Mens met de wonden in zijn handen. Hij kan dat ook recht-vaardig doen. Heeft Hij het aardse leven niet zelf geleefd? Hij weet in het oordeel de mensen recht te beoordelen. De moeiten en het lijden van het aardse leven kent Hij als geen ander.

Maar bovendien heeft Hij het recht om te oordelen, want ze hebben Hem immers onrechtvaardig, hoewel Hij slechts goed gedaan had, aan een kruis gehangen. Hij heeft onschuldig voor de aardse rechter gestaan en werd veroordeeld. Daarom zal Hij straks de Rechter zijn en zullen de mensen door Hem geoordeeld worden.
Hoe zal uw vonnis in dat oordeel luiden?

Wie zich vernedert, wordt verhoogd.
6 Toen het woord de koning van Nineve bereikte, stond hij op van zijn troon, legde zijn opperkleed af, trok een rouwgewaad aan en zette zich neder in de as.
7 En men riep uit en zeide in Nineve op bevel van de koning en van zijn groten: Mens en dier, runderen en schapen mogen niets nuttigen, niet grazen en geen water drinken.
8 Zij moeten gehuld zijn in rouwgewaden, mens en dier, en met kracht tot God roepen en zich bekeren, een ieder van zijn boze weg, en van het onrecht dat aan hun handen kleeft.
9 Wie weet, God mocht Zich omkeren en berouw krijgen en zijn brandende toorn laten varen, zodat wij niet te gronde gaan.

Ja, de koning van Nineve besefte, dat de aankondiging van het oordeel waarheid was. En hij was de eerste om zich te vernederen. Dat was wat!
Nineve was machtig en groot en de koning van Nineve was machtiger dan de koningen van alle landen om Nineve heen. Maar hoe machtig ook, die grote koning zette zich neer in de as. En hij gebood zijn onderdanen om zich eveneens te verootmoedigen.
Maar hij ging nog verder. Hij gebood hen tot God te roepen en zich te bekeren van hun verkeerde handelingen en hun onrecht.

Bekering van een verkeerde weg, van zonden en ongerechtigheden. Verootmoediging is goed, maar blijkt echt te zijn door veroordeling van het kwaad, in eigen leven natuurlijk. Zonder bekering is verootmoediging een leeg woord.
En zij moesten tot God roepen.
Dat is alleen zinvol, als men overtuigd is, dat God nog horen wil.
En daarvan was hij kennelijlk overtuigd, gezien zijn woorden in vers 9. Hij verwachtte, dat God zich na hun bekering en hun roepen tot Hem zou ontfermen en het oordeel niet zou laten komen. Dat was geloof.
Hij was een heiden, een dienaar van de afgoden. Maar hij was overtuigd van de bereidheid van God om de smeking van een mens, die zich bekeert, te verhoren.
U ook? En hebt u al tot God geroepen?
Waarschijnlijk heeft hij overwogen, dat het feit, dat God liet waarschuwen, er op duidde, dat God hoopte daardoor een verandering bij de inwoners van Nineve tot stand te brengen, en dus bedoelde genadig te zijn. Als de Heer besloten had hoe dan ook te oordelen, had Hij geen profeet gezonden om te prediken.
Zijn gedachte over God bleek juist te zijn. Dat blijkt uit 3 vers 10.

Het antwoord van God op bekering.
10 Toen God zag wat zij deden, hoe zij zich bekeerden van hun boze weg, berouwde het God over het kwaad dat Hij gedreigd had hun te zullen aandoen, en Hij deed het niet.

Daartoe laat God het oordeel aankondigen. Niet omdat Hij in oordelen behagen heeft, maar opdat de mensen zich zullen bekeren. Er is dus geen enkele reden om te mopperen over een prediking, waarin voor het oordeel door God wordt gewaarschuwd. Men kan daarvoor eerder dankbaar zijn. Tenzij iemand niet gestoord wil worden in zijn droom, dat er geen oordeel zal zijn.

God had gezien, hoe zwaar en hoe veel zij zondigden. Hij zag ook, dat zij zich van hun boze weg bekeerden. Natuurlijk hoorde God hun roepen ook. Maar doordat het te zien was, dat zij zich van hun boze weg bekeerden, was duidelijk, dat hun roepen echt was.
Wat is “bekering van een boze weg”?
Is dat “vanaf een bepaalde datum nooit meer zondigen”?
Neen, dat is het niet.
Salomo heeft gezegd Wanneer zij tegen U zondigen (er is immers geen mens die niet zondigt) en ......... (2 Kronieken 6:36).
Het is een van harte veroordelen van die verkeerde wegen en daar niet in voortgaan als voordien.

Er staat niet, dat de inwoners van Nineve zich van de afgoden tot God bekeerden. Ook wordt er niet gezegd, dat zij gered werden voor de eeuwigheid. Neen, alleen het oordeel van de vernietiging van Nineve werd niet uitgeoefend. Dat was niet sparen voor het eeuwige oordeel Gods. Het was genade, maar beperkt tot het aardse leven.

Wil een zondaar behouden worden, ook een zondaar in Nineve, dan moet hij zich niet alleen bekeren van zijn verkeerde weg, maar tegelijk bekeren tot God, zoals van de Thessalonikers geschreven kon worden: zelf verhalen zij van ons, hoe wij bij u ontvangen zijn en hoe gij u van de afgoden tot God bekeerd hebt, om de levende en waarachtige God te dienen, (1 Thessalonika 1:9) Dat laatste, “bekering tot God”, sluit geloof in zich. Voor ons, die de prediking van Jezus Christus horen, betekent dat ook Hem aannemen (in Hem geloven) als de Zoon van God, de Redder.

We zien, hoe barmhartig God is.
God heeft ook nog de profeet Nahum over Nineve laten profeteren. Het oordeel, dat Jona moest aan kondigen, werd afge-wend, toen de inwoners van Nineve zich bekeerden van hun boze wegen. De profetie van Nahum betreft niet een oordeel, dat afgewend zou kunnen worden. Hij heeft voorzegd wat het definitieve oordeel over de stad zou zijn. Hij moest daarbij geen dag of termijn noemen, zoals Jona. Maar dat de Heer hem dat oordeel vooruit liet aankondigen, had eveneens het karakter van een waarschuwing, hoewel het oordeel onafwendbaar was. Er zouden er kunnen zijn, die zich alsnog bekeerden.

Opvallend in die profetie zijn de verzen 2 en 3, en de verzen 6 en 7 van hoofdstuk 1, twee stukken, die midden in de aankondiging van het oordeel van Gods lankmoedigheid en goedheid spreken. Ze zijn als een verzekering tegenover iemand, die horen wil, dat hij niet vergeefs op Gods lankmoedigheid een beroep zal doen: 2 Een naijverig God en een wreker is de Here, een wreker is de Here en vol van grimmigheid; een wreker is de Here voor zijn tegenstanders, en toornen blijft Hij tegen zijn vijanden.
3 De Here is lankmoedig, doch groot van kracht, en de Here laat geenszins ongestraft. ……..
6 Wie kan standhouden voor zijn gramschap? wie staande blijven bij zijn brandende toorn? Zijn grimmigheid stort zich uit als vuur en de rotsen springen voor Hem aan stukken.
7 De Here is goed, een sterkte ten dage der benauwdheid; Hij kent hen die bij Hem schuilen.
Wat een bemoediging om schuld te erkennen en tegelijk op Gods ontferming een beroep te doen en Jezus Christus aan te grijpen, die God als verlosser voorstelt.

Maar Gods barmhartigheid was ook al duidelijk uit Gods antwoord op de verootmoediging van de goddeloze Achab. Van hem wordt gezegd: Achab, de zoon van Omri, deed wat kwaad is in de ogen des Heren, meer dan allen die voor hem geweest waren.
31 Het minst erge was, dat hij wandelde in de zonden van Jerobeam, de zoon van Nebat, maar hij nam tot vrouw Izebel, de dochter van Etbaal, de koning der Sidoniers, en ging de Baal dienen en zich voor hem neerbuigen.
32 Vervolgens richtte hij voor de Baal een altaar op in het huis van de Baal, dat hij te Samaria gebouwd had.
33 Verder maakte Achab de gewijde paal; en Achab ging voort met zo te handelen dat hij de Here, de God van Israel, meer krenkte dan alle koningen van Israel die voor hem geweest waren. (1 Koningen 16:30-33).
En in 1 Koningen 21:25 en 26 staat van hem geschreven: Nooit is er iemand geweest, die zich zo verkocht heeft als Achab om te doen wat kwaad is in de ogen des Heren, waartoe zijn vrouw Izebel hem heeft aangezet. Ja, hij heeft zeer gruwelijk gehandeld door de afgoden achterna te lopen, geheel zoals de Amorieten gedaan hebben, die de Here voor het aangezicht van Israel verdreven heeft.

Een bijzonder goddeloze koning, die Achab. Maar let eens op wat er dan in 1 Koningen 21:27-29 staat: Zodra Achab deze woorden hoorde, scheurde hij zijn klederen, deed een rouwgewaad om zijn lichaam en vastte; ja, hij legde zich in rouwgewaad te ruste en liep met lome tred.
28 Toen kwam het woord des Heren tot de Tisbiet Elia:
29 Hebt gij gezien, dat Achab zich voor Mij verootmoedigd heeft? Omdat hij zich voor Mij verootmoedigd heeft, zal Ik het onheil in zijn dagen niet doen komen; in de dagen van zijn zoon zal Ik het onheil over zijn huis doen komen.
Had Achab zich bekeerd?
Dat staat er niet. Hij verootmoedigde zich nadat hem de straf was aangezegd met betrekking tot de moord op Nadab, waardoor hij diens wijngaard had kunnen bemachtigen. Achab zag in, dat hij daarin verkeerd had gehandeld en Gods toorn had opgewekt.
Maar wat zegt de Heer? “Ik zal het onheil in zijn dagen niet doen komen”.
Wij zouden zeggen, dat eerst maar eens moest blijken of zijn verootmoediging wel echt was en hoe diep die was. Maar God betoonde zonder afwachten genade.
Dat wil niet zeggen, dat Achab een bekeerde ziel was en evenmin, dat hij voor de eeuwigheid gered was. Neen, het ging alleen om het aangekondigde strafgericht op aarde, niet om de behoudenis van de ziel. Maar we zien wel, hoe haastig God bereid is tot genade. Hij is de God, die van zichzelf heeft gezegd: Here, Here, God, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw,
7 die goedertierenheid bestendigt aan duizenden, die ongerechtig-heid, overtreding en zonde vergeeft; maar de schuldige houdt Hij zeker niet onschuldig, de ongerechtigheid der vaderen bezoekende aan kinderen en kindskinderen, aan het derde en vierde geslacht (Exodus 34:6 en 7).

Hoe kostbaar, hoe wonderlijk, hoe lieflijk is die goedertierenheid van God, zoveel groter dan wat verder over God gezegd kan worden. Hoor wat de psalmist in Psalm 36:5-7 daarover gezegd heeft: Here, hemelhoog is uw goedertierenheid, uw trouw reikt tot de wolken;
6 uw gerechtigheid is als de bergen Gods, uw gericht is een gewel-dige watervloed. Mens en dier verlost Gij, Here.
7 Hoe kostelijk is uw goedertierenheid, o God; daarom schuilen de mensenkinderen in de schaduw uwer vleugelen.

Gods gerechtigheid is als de bergen.
Zijn trouw reikt hoger, tot de wolken.
Maar zijn goedertierenheid is het hoogst: hemelhoog.

Die goedertierenheid staat voor u klaar, als u de prediking van Jezus Christus gelooft, van Hem die uit de dood is opgestaan en zijn boodschap in het evangelie laat horen, opdat niemand verloren zal gaan, maar allen tot bekering zullen komen.


Gerechtigheid, die als de bergen staat
en trouw van God, die tot de wolken gaat,
is een gegeven.
Maar
Gods goedertierenheid, die beide slaat,
-want hemelhoog is naar Gods woord haar maat-,
is groter en is meer dan al het kwaad
door mij bedreven.

De reactie van Jona op Gods goedertierenheid.
1 Maar dit mishaagde Jona ten zeerste en hij werd toornig.
2 En hij bad tot de Here en zeide: Ach, Here, heb ik dat niet gezegd, toen ik nog in mijn land was? Daarom heb ik het willen voorkomen door naar Tarsis te vluchten, want ik wist, dat Gij een genadig en barmhartig God zijt, lankmoedig, groot van goedertierenheid en berouw hebbend over het kwaad.
3 Nu dan, Here, neem toch mijn leven van mij, want het is mij beter te sterven dan te leven.

Hier komt de aap uit de mouw. Jona wist heel goed, dat God barmhartig en genadig is. Hij had zich afgevraagd, waarom hij in Nineve moest prediken. Als God wilde oordelen, kon Hij dat doen zonder eerst te laten prediken. De enige reden om wel te laten prediken moest zijn, dat God wilde waarschuwen, teneinde te kunnen sparen.
Jona was niet tegen barmhartigheid, maar dan voor zichzelf en anderen die God vreesden. Maar aan goddeloze afgodsdienaars, die bovendien aartsvijanden van Israel waren, moest God liever geen barmhartigheid bewijzen.

Jona!
Wat is erger, dat iemand die God niet kent, de afgoden dient en aan God ongehoorzaam is, of dat iemand die God heel goed kent, zelfs een profeet is, ongehoorzaam is?
Ja ja, wij zijn erg goed in het signaleren van kwaad bij een ander. Het eigen kwaad bagatelliseren we desnoods. Maar God ziet de dingen zoals ze zijn en niet door onze gekleurde bril.

Jona heeft mogelijk ook overwogen, dat een oordeel, dat hij predikte, dan ook moest komen. Hij was immers een profeet Gods! Wie iets aankondigde, dat niet kwam, leek op een valse profeet.

Wj hebben ook meerdere rekensommen en ontdekken gedurig, dat onze sommen niet kloppen, als God anders handelt dan wij berekend hadden. Rekenen wij op rampen, op ziekten, op tegenslagen? Rekenen wij op oorlog, op terrorisme, op honger, op vervolging? Nee toch. En als die dingen komen, staan wij voor raadsels. We begrijpen God niet.
Vinden we het niet vreemd, als gelovigen mensen ons niet begrijpen in zaken, die toch duidelijk genoeg zijn? Begrijpen we er iets van, als we verongelijkt worden en onze vertrouwde vrienden ons in de steek laten? En waarom zegent God ons evangeliewerk niet meer dan wij hoopten?
Och, er zijn nog veel meer vragen en teleurstellingen.

Zijn we dan bereid om te zeggen “uw wil geschiede”, en “Gods weg is volmaakt”? Dat kan alleen door geloof, onvoorwaardelijk geloof, ook in Gods wijsheid en goedheid. Het probleem zit dus niet in de problemen, maar in ons te kleine geloof. Gelukkig is de Heer ondanks onze zwakheden trouw en liefdevol.

Gods eerste vraag aan Jona.
Op het gebed van Jona antwoordde de Heer met de vraag:
4 Maar de Here zeide: Zijt gij terecht vertoornd?
Dat moet Jona wel even tot nadenken gebracht hebben. God had aan hem immers ook genade bewezen, toen hij ongehoorzaam was en wegvluchtte. We lezen dan ook niet van een ant-woord van Jona. Hij wist misschien geen antwoord te geven, waaruit zijn gelijk bleek. Dan kan je beter zwijgen, tenzij je bakzijl haalt en je ongelijk erkent. Maar zover was Jona kenne-lijk nog niet.

Het is bepaald niet een wijs optreden om met God te twisten.
Zijn wij verstandiger? Zijn wij alwetend?
We kunnen soms precies opnoemen, waarom het anders zou moeten gaan en we zouden mogelijk gelijk hebben, als er niets anders was, dan wij kunnen opnoemen. Wij weten echter niet alles.
Maar neen, we kunnen beter vragen wat wij, mensen, eigenlijk wel weten.
Van de toekomst? Niets.
Van het innerlijk van andere mensen? Niets.
Van Gods bedoelingen? Dikwijls niets.
Van ons eigen hart? O zo weinig.
Van wat voor ons het beste is? Niet veel.
Van de gevolgen van deze of gene handeling? Bitter weinig.
Daarom, laat God regeren. Het is wijsheid, wat Hij doet.
Maar dat erkende Jona nog niet.

Jona’ s tweede reden om boos te zijn.
5 Jona nu was buiten de stad gegaan en had zich ten oosten van de stad neergezet; hij had daar voor zich een hut gebouwd en was daaronder gaan zitten in de schaduw, totdat hij zou zien wat er met de stad gebeurde.
6 En de Here God beschikte een wonderboom, die boven Jona opschoot om tot schaduw te zijn boven zijn hoofd, ten einde hem van zijn misnoegdheid af te brengen. En Jona verheugde zich zeer over de wonderboom.
7 Maar de volgende dag, bij het aanbreken van de morgenstond, beschikte God een worm, die de wonderboom stak, zodat deze verdorde.
8 En het geschiedde, zodra de zon opging, dat God een gloeiende oostenwind beschikte en de zon stak op het hoofd van Jona, zodat hij amechtig neerzonk en wenste dat hij sterven mocht, zeggende: Het is mij beter te sterven dan te leven.

Eerst had God de storm en een grote vis gebruikt om Jona op zijn nummer te zetten.
Hier deed de Heer het heel anders. Hij hielp hem een beetje door een boom boven hem te doen opschieten. Dat was wel naar zijn zin. Maar vervolgens deed Hij wat de voorkeur van Jona had: ombrengen, vernietigen, oordelen door de boom te doen verschrompelen. Was dat meer naar de smaak van Jona?
O neen, helemaal niet. Want dit betrof zijn eigen welzijn. De boom had gespaard moeten worden.

De tweede vraag van God.
9 Maar God vroeg Jona: Zijt gij terecht vertoornd over de wonderboom?
Het antwoord was: Terecht ben ik vertoornd, ten dode toe.

God oordeelde Nineve niet en Jona was boos.
God oordeelde de boom wel en Jona was weer boos.
Wat mankeerde er bij Jona aan? Hij kende geen barmhartigheid, behalve voor zichzelf. Maar als we geen barmhartigheid kennen, hebben we blijkbaar onvoldoende begrepen, dat ook wij, die geloven, uitsluitend door Gods barmhartigheid gered zijn.

Herinneren we ons de gelijkenis van de man die een grote schuld bij zijn heer had? Daarom is het Koninkrijk der hemelen te vergelijken met een koning, die afrekening wilde houden met zijn slaven.
24 Toen hij begon te rekenen, werd een voor hem geleid, die tienduizend talenten schuldig was.
25 Omdat hij niet bij machte was te betalen, beval zijn heer hem te verkopen, met zijn vrouw en kinderen en al wat hij bezat, opdat er betaald kon worden.
26 De slaaf wierp zich neder als smekeling en zeide: Heb geduld met mij en ik zal u alles betalen.
27 De heer van die slaaf kreeg medelijden met hem en hij liet hem vrij en schold hem de schuld kwijt.
28 Toen die slaaf wegging, trof hij een zijner medeslaven aan, die hem honderd schellingen schuldig was, en hij greep hem bij de keel en zeide: Betaal wat gij schuldig zijt.
29 De medeslaaf nu wierp zich voor hem neder en bad hem dringend, zeggende: Heb geduld met mij en ik zal u betalen.
30 Doch hij wilde niet, maar ging heen en zette hem gevangen, totdat hij het verschuldigde zou betaald hebben.
31 Toen nu zijn medeslaven zagen, wat er gebeurd was, werden zij zeer verdrietig en gingen hun heer al wat er gebeurd was, mededelen.
32 Toen ontbood zijn heer hem en zeide tot hem: Slechte slaaf, al die schuld heb ik u kwijtgescholden, daar gij het mij dringend hadt gevraagd.
33 Hadt ook gij geen medelijden moeten hebben met uw medeslaaf, zoals ook ik medelijden had met u? (Mattheüs 18:23-33).

We zien daaruit, dat de ondervonden genade onze leermeester moet zijn, zoals in Titus 2:11 staat: Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen, om ons op te voeden ....
Veel mensen denken, dat de wet ons moet opvoeden. Dat is een vergissing. De genade van God onderwijst ons, niet de wet. Dat deed God met zijn handelen met Jona en met zijn laatste antwoord:

Gods laatste woord een vermaning tot barmhartigheid.
10 Toen zeide de Here: Gij wildet de wonderboom sparen, waarvoor gij u geen moeite hebt gegeven en die gij niet hebt doen groeien, die in een nacht is ontstaan en in een nacht is vergaan.
11 Zou Ik dan Nineve niet sparen, de grote stad, waarin meer dan honderdtwintigduizend mensen zijn, die het onderscheid niet kennen tussen hun rechterhand en hun linkerhand, benevens veel vee?

De wet! Recht is recht. Wie oordeel verdient, laat hij geoordeeld worden.
Maar God zegt: genade! waar genade mogelijk is, genade als iemand zich verootmoedigt. En tot de mens zegt Hij “Laat je leren door de grote barmhartigheid, die God je bewezen heeft en wees dus barmhartig”.

Geen zonde en geen dwaalleer. Die zullen we verwerpen. Maar overigens, laten we geen behagen in veroordelen hebben, maar in barmhartigheid.
Wat een voorbeeld gaf God ons. Hij dacht aan onnozele kinderen, Hij dacht zelfs aan het vee en wilde dat sparen. Daar kunnen we heel wat van leren.

Waardoor werd Nineve toch nog gespaard?
Het is de moeite waard om daar nog even over na te denken.
Waardoor dus?
Doordat er een profeet predikte, die nota bene drie dagen in een vis had gezeten. Die prediker leek wel iemand, die uit de dood was teruggekomen.

Waardoor is de wereld nog steeds niet geoordeeld, terwijl er al zoveel eeuwen wordt gezegd, dat er een oordeel komt?
Doordat er een profeet is gekomen, die uit de dood is teruggekeerd, Jezus, die is opgestaan.
Door het werk van Jona kwam er genade en uitstel van het oordeel voor Nineve. Door het werk van Jezus Christus kwam er genade en uitstel van het oordeel voor de wereld.

Paulus heeft in Athene gezegd: “God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden der onwetendheid, heden aan de mensen, dat zij allen overal tot bekering moeten komen, omdat Hij een dag heeft bepaald, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig zal oordelen door een man, die Hij aangewezen heeft, waarvan Hij voor allen het bewijs geleverd heeft door Hem uit de doden op te wekken” (Handelingen 17:30 en 31).
Het lijkt wel of Paulus het over Jona had.
Neen, hij sprak over Jezus Christus en zijn opstanding.
Maar inderdaad is de opgestane Heer Jezus een teken voor de wereld, zoals Jona een teken voor Nineve was. En daarom waren de inwoners van Nineve verstandiger dan velen in onze tijd. Zij bekeerden zich op de prediking van de man die uit de vis was gekomen, terwijl heden velen zich niet bekeren, ondanks de prediking van de Man, die uit het graf is gekomen.
(In Lukas 11:30 heeft de Heer Jezus gezegd: Want gelijk Jona voor de Ninevieten ten teken geworden is, zo zal ook de Zoon des mensen het zijn voor dit geslacht.)

Maar nu krijgen we op de ontevredenheid van Jona bovendien een andere kijk. Want zoals hij ontevreden was, omdat het oordeel over Nineve niet kwam, zijn er nu ook velen, die zeggen “waarom oordeelt God niet?” Ze zijn er van overtuigd, dat het hoog tijd is om eindelijk in te grijpen. Ze snappen niet, hoe God zo lang kan wachten.
Hoe dat komt?
Doordat de Prediker gekomen is, die uit de dood is teruggekeerd. Als hij niet was gekomen, had God zeker al geoordeeld. Maar door zijn prediking, de prediking van Jezus Christus, de opgestane Heer, hebben zich al eeuwen lang duizenden bekeerd en bekeren er ook in onze tijd zich nog meerderen. En daarom stelt God het oordeel uit, zoals Hij ook bij Nineve deed. Hij wil immers niet, dat iemand verloren gaat, maar dat allen tot bekering komen. Want God heeft Zijn Zoon eertijds niet in de wereld gezonden, opdat Hij de wereld oordelen zou, maar opdat de wereld door Hem behouden zou worden. Wie in Hem gelooft, wordt niet geoordeeld.
Wees God dan ook dankbaar, dat Hij het oordeel nog niet deed komen, want misschien moet u of iemand die u liefhebt zich nog bekeren om niet in het oordeel te komen. Want het komt wel.
Dat zien we in het boek Nahum.

Uitstel is geen afstel.

Godsspraak over Nineve. Boek van het gezicht van Nahum, de Elkosiet.
Nog een profetie, die alleen over Nineve handelt? Jawel, want uit de genade, waarvan het boek Jona spreekt, kon een verkeerde conclusie getrokken worden, zoals ook nu velen uit Gods genade en geduld een verkeerde conclusie trekken, alsof er toch nooit een oordeel komt.

Jona had Nineve het oordeel moeten aanzeggen. Toen zij zich bekeerden, kwam het oordeel echter niet. Maar dat was maar tijdelijk. Later liet God een andere profeet, Nahum, nog een keer het oordeel voorzeggen. En het oordeel, dat hij aankondigde, is gekomen.

Dat geldt ook voor de wereld.
Doordat het evangelie van Jezus Christus, de opgestane Heer, verkondigd wordt, is het oordeel nog niet gekomen. Maar het komt wel. En het laatste profetische boek in de Bijbel, het boek de Openbaring, voorzegt de oordelen, die komen zullen.

Jona en Nahum horen bij elkaar.: Uitstel, maar geen afstel.
Het evangelie en de Openbaring horen ook bij elkaar.
Maar laat ons dat boek Nahum eens bezien.

2 Een naijverig God en een wreker is de Here, een wreker is de Here en vol van grimmigheid; een wreker is de Here voor zijn tegenstanders, en toornen blijft Hij tegen zijn vijanden.
Dat geloven velen niet. Ze geloven helemaal niet in een God, en als ze dan toch nog geloven dat er “iets” moet zijn, denken velen van hen als zij, die in Zefanja 1:12 bedoeld worden:”die bij zichzelf denken: De Here doet geen goed en Hij doet geen kwaad”, hoewel de profeet in vers 7 had gezegd: “de dag des Heren in nabij”.
Blijkbaar zijn de inwoners van Nineve na enige tijd zo gaan denken. Maar zij vergisten zich. De Heer was wel genadig geweest na de prediking door Jona, maar dat was de ene kant. Inderdaad, God is genadig. Maar als de mens weigert te luisteren en de genade veracht, blijkt er ook een andere zijde te zijn, dat de Heer een wreker is van alle ongerechtigheid.

3 De Here is lankmoedig, doch groot van kracht, en de Here laat geenszins ongestraft. In wervelwind en storm is zijn weg, wolken zijn het stof zijner voeten.
4 Hij dreigt de zee en doet haar opdrogen, alle rivieren legt Hij droog. Basan en Karmel verkwijnen, het groen van de Libanon verwelkt.
5 De bergen beven voor Hem en de heuvelen versmelten; de aarde rijst voor Hem op, ja, de wereld en al haar bewoners.
6 Wie kan standhouden voor zijn gramschap? wie staande blijven bij zijn brandende toorn? Zijn grimmigheid stort zich uit als vuur en de rotsen springen voor Hem aan stukken.
Dat de Heer lankmoedig is, bleek wel nadat Jona in Nineve had gepredikt. Maar dat de wereld, die overloopt van ongerechtigheid, desondanks nog steeds niet geoordeeld wordt, is ook aan Gods lankmoedigheid te danken.
Het woord lankmoedig kan ook met “groot van geduld” vertaald worden. Er wordt beslist niet mee bedoeld, dat de Heer bereid is enige weken uitstel te verlenen. Na Gods uitspraak, dat er een oordeel zou komen, verliepen er honderdtwintig jaren, voor de zondvloed kwam. Voor de Amorieten in Kanaan geoordeeld werden, waren er vierhonderd jaren voorbijgegaan. Maar de mensen trekken verkeerde conclusies. Zij lachen om het begrip oordeel, denken, dat het nooit zal komen, daar het immers in hun dagen, in de dagen van hun ouders, grootouders en overgrootouders, ja, nog nooit gekomen is.
Het komt echter. En dan zal het overweldigend zijn.
Juist omdat niemand dat beter weet dan Godzelf, is Hij nog lankmoedig, daar Hij de ondergang van de mensen niet wil, maar hun redding op het oog heeft. God is immers liefde.
Maar Hij is ook licht en zijn gerechtigheid is als de bergen. Eenmaal zal zijn kracht blijken en dan zullen de mensen zoeken zich te bergen voor de kracht van God. De straf op de zonde komt voor allen, die de voldoening door Jezus Christus hebben afgewezen. De gehele schepping en al haar wetten zijn aan Hem onderworpen. Hij gebiedt wind, water en zonlicht naar zijn wil, al menen wij, dat daarop geen invloed uit te oefenen is. Zeeen en stromen laat Hij opdrogen, weelderige valleien doet Hij volkomen verdorren, de aardkorst schudt of barst open naar zijn bevel. Wie kan Hem weerstaan, als zijn toorn losbarst?.

Hoe groot is uw lankmoedigheid,
dat U de ongerechtigheid
nog steeds voorbij hebt laten gaan!
Hoe houdt uw liefde U nog in
en maakt u steeds nog geen begin
de wereld in uw toorn te slaan.

Behoudt toch nog in deze tijd
als vrucht van uw barmhartigheid
voordat uw toorn, o God, ontbrandt.
Wie kan, als U de aarde slaat
met al wat ter beschikking staat,
ontkomen aan uw slaande hand?

7 De Here is goed, een sterkte ten dage der benauwdheid; Hij kent hen die bij Hem schuilen.
Hoe ontroerend zijn deze woorden in een profetie waarin het onafwenbare oordeel wordt aangekondigd.
De Heer is goed en zal goed zijn, ook in de dagen van benauwdheid. Als oorlog, honger en natuurgeweld de mensen radeloos maken en zij vergeefs zullen trachten zich voor de toorn van God te verbergen, is Hijzelf een sterkte voor allen, die bij Hem schuilen. Dat zullen in de vreselijke tijd van Gods oordelen zij ondervinden, die het evangelie van het koninkrijk in die laatste dagen hebben aangenomen, en het gelovig overblijfsel van Israel.
O neen, God oordeelt niet graag en verheugt zich nog minder in de ondergang en ellende van zijn vijanden. Hij, die oordelen zal, is dezelfde, die aan het kruis gebeden heeft “Vader, vergeef het hun ,want zij weten niet, wat zij doen”. Hij verblijdt zich daarin, dat een schuldig mens aan het oordeel ontkomt, door gelovig tot Hem te vluchten met erkenning van schuld en de bede om verlossing door Jezus Christus.

8 Maar met een overstromende vloed maakt Hij haar plaats geheel teniet, en zijn vijanden vervolgt Hij, de duisternis in.
9 Wat gij ook tegen de Here bedenkt, vernietiging brengt Hij teweeg; geen tweemaal verheft zich de benauwdheid.
10 Want (verward als zij zijn gelijk doornen, en beschonken naar hun dronkemansaard) zij worden als droge stoppelen geheel en al verteerd.
11 Uit u is voortgekomen een die kwaad bedacht tegen de Here, een die snode plannen beraamde.
12 Zo zegt de Here: Al zijn zij ook in volle kracht en nog zo talrijk, toch zullen zij zo afgemaaid worden, dat zij vergaan;
Het oordeel over Nineve was onvermijdelijk geworden en dat zal ook voor het oordeel over de wereld gelden als God de tijd gekomen acht. Mensen hebben hun wapenarsenaal, maar wie kan de wapenen van God weerstaan? Wat kon de mens tegen de vloed, wat kon Farao tegen het terugstormende water van de zee, wat konden de Kanaanieten tegen vuistgrote hagelstenen beginnen? En dat zijn slechts de meest voor de hand liggende dingen voor Hem. die alle dingen in zijn handen houdt.
Wordt in vers 11 het beest uit de Openbaring bedoeld, de antichrist? Ik denk het. (Daarbij moeten we over Nineve heen naar de tijd van het einde zien.)

al heb Ik u vernederd, Ik zal u niet meer vernederen,
13 maar nu zal Ik zijn juk van u afnemen en verbreken, en uw banden zal Ik verscheuren.
Het twaalfde vers heb ik in twee stukken gedeeld, daar ik meen, dat het tweede deel daarvan niet meer over Gods vijand, maar over Gods volk, Israel, spreekt. De beide verzen doen mij denken aan de beloften in Jesaja 10 “En het zal te dien dage geschieden, dat hun last van uw schouder afglijden zal en hun juk van uw hals, ja, het juk zal vernietigd worden op uw schouder” (vers 27). Die profetie handelt eveneens over Assyrie en wijst ongetwijfeld ook naar de eindtijd.
Vertroosting dus voor hen, die hun heil bij God zoeken in plaats van zich voor Hem te verbergen, maar een beslissend oordeel over de goddelozen, zoals vers 14 zegt:

14 Tegen u echter gebiedt de Here: Uw naam zal niet meer voortgeplant worden; uit het huis uwer goden zal Ik uitroeien de gesneden en de gegoten beelden. Uw graf zal Ik bereiden, want gij zijt te licht bevonden.
Dat is Nineve in het tweestromenland inderdaad overkomen. Waar de stad eertijds lag, zijn nu slechts oude ruines en puinheuvels. Maar in het laatst der dagen zal de wereld, die het oordeel reeds zo lang geleden is aangezegd, maar die door de opgestane Heer verlenging en genade heeft verkregen, tenslotte toch beleven, wat Nineve heeft meegemaakt, dat het uitgestelde oordeel komt.
Nineve is te licht bevonden in Gods weegschaal, Belsazar was te licht bevonden en Babel werd ingenomen, straks blijkt de wereld eveneens te licht in Gods weegschaal. Dan volgt het oordeel.
Hoe is het met u gesteld, lezer? Voldoet u wel aan Gods norm of zult u ook te licht bevonden worden? Laat u door Jezus in veiligheid brengen, neem Hem aan, want Hij is nog niet gekomen om te oordelen. Hij is nu nog een prediker als Jona, opdat u zich zult bekeren.

15 Zie, op de bergen de voeten van de vreugdebode die heil verkondigt. Vier, o Juda, uw feesten, betaal uw geloften! Want voortaan zal de snoodaard niet meer door u heentrekken, hij is geheel en al uitgeroeid.

Eens is het treuren en wenen gedaan,
eens wordt verlangen verblijden,
als God zijn Woord in vervulling doet gaan
en Hij ons vreugd zal bereiden.
Eens roept de bode, zie, hier is uw God!
Eens zal ons Jezus begroeten.
Nu nog volharden en hopen we tot
wij onze Heiland ontmoeten.

In dit dichtwerkje is de tekst op de christenen toegepast, die hun Heer bij de laatste bazuin tegemoet zullen gaan. De profetie heeft evenwel niet op de gemeente betrekking, maar op Israel en de wereld (onder het beeld van Nineve) en op de Assyrier (dat was Nineve), die in de laatste dagen tegen Israel zal optrekken, maar door de komst van Christus vernietigd zal worden. In Jesaja 28:18 en 19 lezen we over die vijand van de laatste dagen het volgende: “wanneer de voortstormende gesel doortrekken zal, dan zult gij daardoor vertrapt worden. Zo dikwijls als hij zal doortrekken, zal hij u grijpen; want morgen aan morgen zal hij doortrekken, bij dag en bij nacht”.
Maar Nahum mocht Juda opwekken met de woorden van dit vijftiende vers, omdat de Heer zal vervullen, wat in Jesaja 10:24-27 reeds geschreven stond: “Daarom, zo zegt de Here, de Here der heerscharen: Vrees niet, o mijn volk, dat in Sion woont, voor de Assyriers, wanneer zij u met de stok slaan en hun staf tegen u opheffen, zoals Egypte deed.
25 Want nog een korte wijle, dan is de gramschap ten einde en mijn toorn richt zich op hun vernietiging.
26 Dan zwaait de Here der heerscharen de gesel over hen, zoals Midjan geslagen werd bij de rots Oreb, e