Uitverkiezing: Vrome tegenwerpingen

In 1 Timotheüs 1:13 heeft Paulus van zichzelf geschreven, dat hij vroeger een lasteraar, vervolger en verdrukker is geweest, waarom hij zich de voornaamste van de zondaars noemde. Hij voegde daaraan toe, dat hem barmhartigheid bewezen was omdat hij het onwetend, in ongeloof gedaan had.
Er wordt wel beweerd dat de grote zonde van Paulus is geweest, dat hij ongelovig was. Maar dat waren alle mensen tot op de dag
dat zij mochten geloven in Jezus Christus. Neen, Paulus bedoelde dat hij de gemeente vervolgd heeft en waarschijnlijk de dood van velen op zijn geweten had.
Hij kon getuigen dat hij naar de wet onberispelijk geleefd had, maar
dat was gemeten met menselijke maatstaf. Hij heeft ook in de brief aan de Romeinen geschreven, dat hij het kwade deed dat hij niet wilde doen en het goede dat hij wel wilde doen, niet deed. Door God gemeten had ook hij aan de wet niet kunnen voldoen.
 
Hij had net als alle mensen een natuur die zondig was. Ieder mens heeft die natuur aangezien we allemaal uit zondige ouders geboren zijn. Maar we lezen niet in de Schrift dat wij die natuur ons moeten “inleven” als schuld tegenover God.
In 1 Petrus 2:24 lezen we dat “Christus zelf onze zondeN in zijn lichaam gedragen heeft op het hout”. Onze zondeN (meervoud), dat zijn de zondige daden, waardoor mensen schuldig staan tegenover God.
In 2 Korinthe 5:21 staat iets anders: “Hem die geen zondE gekend heeft, heeft Hij (God) voor ons tot zondE gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem”. 
 
Er is verschil in betekenis tussen zondE en zondeN.
ZondE is het boze levensbeginsel in ons, onze zondige natuur;
ZondeN zijn de boze handelingen die wij verrichten.
Zelfs een kindje van tien dagen oud wordt gekenmerkt door zondE.
Maar het heeft geen zondeN gedaan.
 
Dat is niet slechts een spel van woorden, het is van het grootste belang. Het kan namelijk dat kindje van een paar dagen oud niet als verkeerd handelen worden aangerekend, dat het dezelfde natuur heeft als de ouders hebben.
Maar ook een volwassen mens kan dat niet worden aangerekend. Wie van de mensen heeft gevraagd geboren te mogen worden?
Niemand immers.
Een andere zaak is het, dat die zondige natuur niet past bij een heilige God. Daarom heeft God die zondige natuur geoordeeld toen Hij zijn Zoon, Jezus Christus, tot zonde heeft gemaakt, zoals we in 2 Korinthe 5 gelezen hebben.
Op Golgotha is Christus dus in tweeërlei opzichten geoordeeld:
a) Hij is daar tot zondE gemaakt en in Hem heeft God met de zondE afgerekend.
b) Hij heeft daar onze zondeN gedragen en daarvoor geboet.
 
Dat betekent dat niemand om zijn zondige natuur geoordeeld zal worden. We lezen dan ook in Openbaring 20 dat in het oordeel vóór de grote witte troon de doden die daar geoordeeld worden, uitsluitend naar hun werken geoordeeld worden, niet naar hun natuur.
De gedachte dat onze boze Adamsnatuur ons tot schuld moet worden is daarom niet juist. Niemand is schuldig omdat hij een zondige natuur heeft en niemand wordt daarvoor ooit tot verantwoording geroepen.
 
Als iemand de Here God niet gelooft, betwijfelt hij of God de waarheid spreekt en maakt hij God tot een leugenaar, zonde inderdaad. We hebben daarover een uitspraak in de eerste brief van Johannes:
9 Indien wij het getuigenis der mensen aannemen, het getuigenis van God is meerder, want dit is het getuigenis van God, dat Hij van zijn Zoon getuigd heeft.
10 Wie in de Zoon van God gelooft, heeft het getuigenis in zich; wie God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, omdat hij niet geloofd heeft in het getuigenis, dat God getuigd heeft van zijn Zoon.
11 En dit is het getuigenis: God heeft ons eeuwig leven gegeven en dit leven is in zijn Zoon.
12 Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet.
13 Dit heb ik u geschreven, die gelooft in de naam van de Zoon Gods, opdat gij weet, dat gij eeuwig leven hebt.
1 Johannes 5:9-12.
Er zijn er velen die niet in God geloven en ook velen die zijn woorden niet geloven.
Maar er zijn ook veel trouwe kerkbezoekers die beslist in het bestaan van God geloven en even beslist overtuigd zijn dat de Bijbel de waarheid van God is, maar niet geloven dat zij, hoewel zij in de naam van de Zoon van God geloven, eeuwig leven hebben. Geen wonder trouwens als je van links en rechts gedurig te horen krijgt, dat er velen met een ingebeelde hemel onderweg zijn naar de hel, dat je er met een gestolen Jezus  zeker niet binnenkomt, dat het maar de vraag is of je wel het goede geloof hebt, dat je geloof in Jezus wel eens vijandschap tegen God zou kunnen zijn enzovoort.
Waar komen dergelijke redeneringen vandaan?
Uit de Bijbel?
Zeker niet.
Johannes schreef: Een ieder die gelooft, dat Jezus de Christus is, is uit God geboren. (1 Johannes 5;1).
En een ieder die de lezer er voor waarschuwt dat te geloven is blijkbaar een dienstknecht van de duivel, de leugenaar die altijd God tegenspreekt.
 
Paulus schreef in 2 Korinthe 5:11 “Wij dan, wetende den schrik des Heeren, bewegen de mensen tot het geloof”. De Here zal het zeker waarderen als wij doen als Paulus en niet het omgekeerde doen.
Maar dan komen de redeneringen:
In Romeinen 9:16 staat: “zo is het dan niet desgenen die wil, noch desgenen die loopt, maar des ontfermenden Gods”.
Eenvoudiger gezegd: zo is niet beslissend of iemand wil, noch of hij zijn best doet, maar of God zich wil ontfermen.
Ja ja, dat wordt even uit een heel betoog getild. Dan kan het ook totaal verkeerd gebruikt worden.
Is dat hier het geval?
Inderdaad, dat is hier het geval.
Romeinen 9 is geschreven om het verwijt van Joden, dat Paulus geen rekening had gehouden met hun speciale voorrechten en roeping te ontzenuwen. In dat betoog is Ismaël een beeld van Israël, dat onder de wet een slavenpositie heeft als Ismaël en dus geen erfgenaam kan zijn. (Galaten 4:21-31)
Ezau was wel de oudste zoon, maar hij verachtte de zegen van God die daaraan verbonden was. Zo verachtte Israël de zegen die in en door Christus tot Hem kwam. Ook Ezau is een beeld van Israël.
Hoe kan de zegen dan verwacht worden? Op grond van ontferming en niet op grond van rechten, zoals blijkt toen de Here Israël vergaf na de voorbede door Mozes.
De Here wilde ook Israël in de dagen van de Here Jezus wel vergeven. Maar zij bleven ongelovig en vijandig ondanks de overvloed aan tekenen die zij gezien hadden. Daarop volgde verharding als bij Farao die ook een beeld van Israël is.
Zijn alle Joden dan verstoken van het heil?
Neen, van hen die zich bekeren, verandert de Here de bestemming in heerlijkheid, zoals een pottenbakker uit het leem kan maken wat hij wil.
 
Genoeg over Romeinen 9. Er is een overblijfsel van Israël en dat zal er in de toekomst ook zijn door de ontferming van God. Zij moeten het dus van de ontferming door God hebben, zoals ook iedere gelovige. Van recht is immers geen sprake.
En dat is precies wat Romeinen 9:16 zegt, niets meer en niets minder.
 
De roeping van Paulus was bijzonder. Hij moest de apostel zijn die kon getuigen van de Here in de heerlijkheid, in tegenstelling tot de anderen die Hem op aarde gekend hebben. Dat God met hem een bijzondere weg ging kunnen we begrijpen. Die weg kunnen we niet als een voorbeeld gebruiken.
De normale weg is dat God door zijn woord aan en in hart en geweten werkt, waartegen sommigen zich blijven verzetten, als Farao, terwijl anderen zich gewonnen geven aan de overvloeiende liefde die zelfs een stenen hart doet smelten.
De Here heeft Jesaja laten schrijven: Wendt u naar mij toe, wordt behouden, al gij einden der aarde. want Ik ben God.(Jesaja 45:22).
Laat voor u niet gelden wat de Here Jezus over Jeruzalem zei:
Gij hebt niet gewild.
Mattheüs 23:37.
 
J.Ph. Buddingh