Uitverkiezing: Een wankel winkeltrapje

Er gaat wat om in een mensenziel. 

Geertje van de kruidenierswinkel op de hoek van de tabaksteeg veegde een sliert haar uit haar gezicht weg, waarbij ze bijna de bril van het hoofd slingerde.

Foei, wat kon een mens bezig zijn. Je weet toch ook niet waar je gedachten helemaal zitten terwijl je staande op een wankel trapje in de winkel de bussen op het schap probeert recht te zetten.

Maandag, dan had je soms door de kerkdienst van de vorige dag het nodige te denken. Nou, de kerkdienst had geen schuld, want dominee was kennelijk niet goed op dreef geweest. Maar het stuk dat hij uit Markus 12 had voorgelezen kon ze niet kwijtraken.

Hoewel het Donderdag en niet Maandag was bleef dat stuk haar bezig houden. De Here had tegen een schriftgeleerde gezegd “gij zijt niet ver van het koninkrijk Gods.” En op grond waarvan? Omdat de man gezegd had “Hem lief te hebben met geheel het hart, en met geheel het verstand, en met geheel de ziel, en met geheel de kracht, en de naaste lief te hebben als zichzelven is meer dan al de brandofferen en slachtofferen.” 

Niet ver van het koninkrijk Gods. Ze kende er niet veel van wie men dat zou kunnen zeggen. Er waren er wel in het dorp die gekenden genoemd werden. Dat werd evenwel door de mensen van hen gezegd. Maar als de Here tegen je zegt dat je niet ver van het koninkrijk Gods bent, dan betekent dat wel wat meer. 

Ze greep zich vast aan het schap omdat, als je te ver naar boven reikte, de plank waar de voorpoten van het trapje op stonden, altijd extra begon te wankelen. De monteur van het waterleidingbedrijf had hem wel wat beter mogen bevestigen toen hij onder vloer klaar was.

De bel rinkelde. De buurvrouw. Die vergat telkens wat en kwam gedurig een paar keer op een dag.

Een mens moet ook overal om denken. Zal ik eindelijk mijn koper eens poetsen, en wat denk je? Is de koperpoets nagenoeg op. 

Geen nood, buurvrouw, brasso genoeg. 

Haastig zette ze het busje neer zonder verder iets te zeggen. Als je een winkel hebt, heb je twee dingen, want je huishouden gaat ook door. Sommigen dachten dat je alle tijd van de wereld had.

Gelukkig had de buurvrouw ook weinig tijd, zodat ze al gauw opnieuw het trapje kon opklimmen. Natuurlijk schommelde dat ding weer. 

En zo schommelde een mens steeds naar boven en naar beneden.

Daar had je die tekst in Markus “Hem lief te hebben uit geheel het hart, en uit geheel het verstand, en uit geheel de ziel, en uit geheel de kracht; en den naaste lief te hebben als zichzelven, is meer dan al de brandofferen en de slachtofferen”. Soms dacht ze dat ze er bij hoorde; ze had immers de Here wel lief en de naaste ook. Maar even later bedacht ze, dat zovelen dat haar konden nazeggen die

toch niet bij de gekenden behoorden. Geertje, wat verbeeld jij je? 

En dan was er een kerkdienst waardoor je haast gesterkt zou worden in je hoop, totdat op het laatst met klem werd benadrukt, dat “niet ver” niet ver genoeg was en dat velen juist daar hun eindstation al bereikt hadden: tekort, tekort. En zo schommelt een ziel het meest als hij het hoogste reiken wil, net als op een winkeltrapje.

 Al reikend en schommelend kwam Geertje toch klaar met de bovenste plank. Eindelijk dat trapje aan de kant. Met beide benen op de grond, dat was maar het beste. Het leven gaat tenslotte gewoon door en hoogvliegers kunnen laag tuimelen.

 Als Hendrik straks thuiskwam, rekende hij wel op een hap warm eten. En aardappelen verliezen niet op commando hun schil en hun pitten. Als er nou voorlopig maar niemand in de winkel kwam, want je kon een klant niet laten staan.

 Haastig liep ze de schuur in om aardappelen uit de emmer te pakken. Zes grote aardappelen, dat zou wel genoeg wezen.

 Het blijft tobben. Dat had Hendrik pas nog weer gezegd.

“Niet ver” had de Here gezegd. Maar daar was ook dat gesprek met een rijke jongeling. Hij zocht het eeuwige leven en vroeg wat voor goeds hij daarvoor moest doen. De Here had gezegd, dat hij daarvoor de geboden moest houden. Hij had nota bene kunnen antwoorden, dat hij al die dingen had onderhouden. Maar het was niet genoeg. Een mens moet van alles afstand doen. Als je niks hebt niet zo moeilijk. Maar als je een winkel met spullen hebt, al ben je dan niet rijk, kan je die spulletjes toch niet missen. Ze bezorgen je tenslotte je inkomen. Die jongeling kon bezwaarlijk ingaan, zei de Here.

Daar stond je dan weer achter je toonbank in je winkeltje met je spullen, bij elkaar een hoog hek waardoor je niet kunt ingaan. Dat is met recht bezwaarlijk.

 Toen kwam het ouderlingenbezoek. Tijs, de melkboer, die op warme dagen moest uitkijken, dat er geen druppel zweet in zijn melk terecht kwam, voor de gelegenheid in donker pak.

Hij was een aardig poosje blijven plakken. Kon goed met Hendrik overweg. De eindconclusie van hun gesprek was geweest, dat het je tenslotte maar gegeven moest worden.

En toen kwam zijn vraag aan Geertje. Och, ze was daar niet verlegen mee, kende hem immers al jaren. Maar toch, zijn vraag hoe het er met haar voorstond dwong haar om een antwoord te geven. En wat moest ze antwoorden? De hele kluwen gedachten die gedurig bij haar rondtolden was niet samen te vatten. Daarom aarzelde ze.

Tijs wachtte, had blijkbaar alle tijd.

Ik weet het eigenlijk niet, zei ze. Maar ik kan wel zeggen dat ik God en de naaste liefheb.

Zo, zei Tijs, dat is niet niks.

Als de Here me zou vragen de winkel prijs te geven, zou ik het bar moeilijk vinden. Mijn melkhandel opgeven? ’t Is wel geen vetpot, maar we leven er wel van. Ik heb me wel eens verbeeld, dat het Gods  wil is dat ik werk voor mijn brood als ieder mens en dat ik dus om ’s Heren wil melk vent. Maar later zag ik wel in, dat ik het meer deed om brood op de plank te krijgen. Het geeft me wel wat verdienste, maar niet tegenover de Here.

Daar zat Geertje dan. Wat Tijs zei was natuurlijk waar. Ze stond ook niet achter de toonbank om de Here te dienen en zou het ook niet willen missen. Wat, willen? Niet kunnen. Van het loon van Hendrik zouden ze immers nauwelijks kunnen leven.

Toch voelde ze, dat ze de Here liefhad en de naaste ook wel. Of was dat ook een vergissing?

Tijs gooide er nog wat bovenop: Je weet toch wel dat het koninkrijk der hemelen gelijk is aan een koopman die schone paarlen zocht?

Toen hij één paarl van grote waarde had gevonden, verkocht hij alles wat hij had en kocht hij die paarl. Je kunt het lezen in Mattheus 13. Een mens moet alles, werkelijk alles uit zijn handen leggen om met lege handen voor de Here te staan en die paarl te ontvangen!

En wat het liefhebben van de naaste betreft, ga er maar eens aanstaan om te doen als die Samaritaan en de ander in nood te helpen door je eigen gemak prijs te geven en nog voor hem te betalen ook. Dat kan je in Lukas 10 lezen.

 Dat was het dan geweest op die avond. Geertje had er voorlopig wel genoeg aan. Het kwam er op neer, dat ze geen stap verder was gekomen met haar “God liefhebben en de naaste”. Tijs had het nog eens aangedikt, duidelijk gemaakt, dat je niet te gauw moest denken, dat je daar aan voldeed. En zo bleef het voorlopig wiebelen en wankelen als het trapje in de winkel. Wanneer zou ze vaste grond onder de voeten krijgen?

 Vaste grond. Die uitdrukking haakte zich vast in haar denken. Een mens had vaste grond nodig. De volgende dag was ze daar nog mee bezig. En ze herinnerde zich een lied:

 

 Ik heb de vaste grond gevonden

waarin mijn anker eeuwig hecht,

de grond in Jezus’ bloed en wonden,

voor ’s werelds aanvang reeds gelegd.

Die grond zal onverwrikt bestaan

schoon aard’ en hemel ondergaan.

 

Ja, zo luidde dat lied, dacht ze.

Het was wel geen psalm. Maar ze had het vaak horen zingen, bij kennissen, als ze bij het harmonium uit de bundel van Johan de Heer zongen. Daar was de onderwijzeres in de kost, die zo mooi kon vertellen. Als ze nou eens met haar ging praten. Dat was echt wel een gelovige vrouw. En ze herinnerde zich hoe rustig ze was geweest toen ze nog bij haar naar school ging. Toen had ze toch beslist de Here Jezus liefgehad. Dat kon toch niet helemaal weg zijn.

De komst van een paar klanten maakte een einde aan haar overwegen, maar eigenlijk hoefde ze niet meer na te denken. Met die juffrouw gaan praten, dat zou ze doen. Dat was haar besluit terwijl ze spliterwten afwoog en een pak zwaluwlucifers uit de doos op de toonbank legde.

 Daar zat ze dan Zaterdagavond. Bij juffrouw Vinke. Die was wel oud geworden, maar haar ogen waren niet veranderd. Je hoefde voor haar niets te verbergen, tenminste indertijd, op school. Misschien nog niet. Ze keek vriendelijk, maar ook vasthoudend, wilde weten wat er in je omging. Zo was ze altijd geweest.

Zo, kleine Geertje, wat leuk dat je me opzoekt. Je bent alleen geen kleine Geertje meer. Maar zo herinner ik me jou.

Geertje knikte, zag zichzelf weer in de voorste bank zitten met hetzelfde gezicht van juffrouw Vinke vóór zich. Wat vertrouwd nog steeds.

Koetjes en  kalfjes, dat was het begin. Maar al gauw vroeg Juffrouw Vinke waarom ze haar zo onverwacht opzocht.

Aanvankelijk wat aarzelend, maar al gauw als een soort waterval kwam al het gepieker van de laatste maanden er uit. Dat ze wel meende de Here en de naaste lief te hebben, maar al zou ze daarmee niet ver meer zijn van het koninkrijk Gods, niet ver meer was toch nog steeds te ver. En alles opgeven om die ene paarl te bezitten, ze was bang dat ze dat niet zou kunnen. En dan de naaste. Ze was niet te beroerd om iemand te helpen, maar of ze die barmhartige Samaritaan wel zou kunnen nadoen, dat was maar zeer de vraag. Toch meende ze in haar hart liefde tot de Here te vinden en was dat niet een aanwijzing, dat de Here bij haar een verandering tot stand had gebracht? Als dat niet zo was, wat dan wel?

En dat lied. Zou de Here haar dat gegeven hebben? Dan was dat toch ook een aanwijzing dat de Here met haar te doen wilde hebben, of niet?

 Juffrouw Vinke had niets gezegd. Ze zat nadenkend voor zich uit te staren.

Toen vroeg ze waarom Geertje bij haar gekomen was.

Geertje keek verbaasd. Maar dat begrijpt u toch wel. Ik dacht dat u me wel zou willen helpen. Als u dat kunt tenminste.

Dus daar vertrouwde je wel op?

Natuurlijk. Ik ken u immers al zo lang.

Waarom vertrouw je er dan niet op dat de Here met je te doen wil hebben? Hij is toch liefdevol, meer dan ik. Je weet toch ook dat de Here Jezus niet gekomen was om rechtvaardigen te zoeken, maar zondaars. Als je dus een zondaar bent, mag je weten dat Hij juist op jou wacht.

Dat bracht Geertje even van haar stuk. Zo heb ik het nog nooit gezien, zei ze. Ik dacht dat de Here naar de vromen omziet.

Dat doet Hij ook wel, maar die hoeft Hij niet meer te zoeken. Hij zoekt zondaars en wil dus beslist met jou te doen hebben.

Maar je vroeg je ook af, of je wel van alles afstand wilde doen om

de Here en de zaligheid te bezitten, zoals de koopman in de gelijkenis alles prijsgaf om die paarl te kopen. Nou ik weet haast zeker, dat je dat niet zou kunnen. Ik zou het ook niet kunnen.

Maar je bent niet bij het begin van die geschiedenissen begonnen. Het begin was telkens “wat moet ik doen?” Dat moet je niet overslaan. Daar moet je met denken beginnen. Want dat is de vraag van iemand die meent door te doen, dat is door werken, het eeuwige leven te kunnen verdienen.

Maar eerst wat anders. Je lust zeker wel een bakje koffie?

Graag, zei Geertje.

Goed, dan maak ik dat klaar. Intussen kan jij eens nadenken over “doen” om de zaligheid te verwerven.

 Daar zat ze dan te denken over de vraag “wat moet ik doen”. Doen is werken, dat was waar. En door werken zou niemand zalig worden. Merkwaardig, daar had ze nog nooit aan gedacht als ze die geschiedenissen las of hoorde. De vraag was verkeerd. Door te doen is het eeuwige leven niet te verwerven.

Maar welke invloed had dat op het antwoord dat de Here gaf?

Dat denken werd onderbroken door de juffrouw die de koffie binnenbracht.

 

Zie zo, eerst maar eens drinken. Als we meteen gaan praten lopen we kans dat we de koffie vergeten en koud is ze veel minder lekker.

En zo dronken ze zwijgend de koffie op.

 En, zei juffrouw Vinke, heb je al nagedacht over het begin van die geschiedenissen?

Jawel, zei Geertje. Ik denk dat die mensen nog probeerden de zaligheid door werken te verdienen.

Zo is het precies, zei juffrouw Vinke. En je weet dat niemand dat kan. Denk nou eens na over het antwoord dat de Here gaf. Tegen  de ene zei Hij: Bewaar de geboden. En tegen de ander:  Gij weet de geboden. Tegen de wetgeleerde in Lukas 10 zei Hij: Wat staat in de wet geschreven, hoe leest ge?

Telkens verwees de Here naar de wet en de geboden. Waarom? De Here wist veel beter dan wij dat de wet een doodlopende weg is.

Wel, Hij wilde dat ook zij dat zouden inzien en niet langer zouden trachten de zaligheid te verdienen door te doen.

En die verhalen staan in de Bijbel opdat ook wij zullen inzien, dat we niets kunnen “doen” om het eeuwige leven te verkrijgen. Niet door doen, maar door geloven zullen we eeuwig leven.

 Maar die gelijkenis van de koopman die paarlen zocht, opperde Geertje. Die moest toch alles verkopen.

Geertje, Geertje, zei juffrouw Vinke, je denkt toch niet dat iemand het eeuwig leven ontvangt door alles weg te geven of te verkopen? Je vat die gelijkenis helemaal verkeerd op. De Here heeft heel wat anders willen zeggen dan jij denkt. Die koopman zijn wij niet. Die koopman is de Here Jezus. Hij heeft alles prijs gegeven. Hij verliet de heerlijke hemel, werd Mens in armoede en gaf zelfs zijn leven. En waarvoor? Om zondaars vrij te kopen en ze voor altijd te bezitten. Hij heeft ze namelijk lief.

 Geertje zat even beduusd te kijken.

Is dat de betekenis? Ik heb altijd gehoord, dat we alles moeten prijs geven om de zaligheid te verwerven.

Dat denken er velen, zei Juffrouw Vinke. Maar dan zou de moordenaar die naast Christus hing niet in het paradijs zijn. Hij had immers niets dat hij zou kunnen prijs geven. Nee, Geertje, niet door iets of alles prijs te geven wordt een mens behouden. Alleen door in Jezus Christus te geloven. De stokbewaarder vroeg aan Paulus: Wat moet ik doen om behouden te worden? Het antwoord was: Geloof in de Here Jezus en gij zult behouden worden.

 Kan een mens dat dan, vroeg Geertje.

Kennelijk wel. Hij geloofde, en allen in zijn huis. Geloof jij in de Here Jezus, Geertje?

Natuurlijk, maar….

Nee, je “maar” wil ik niet horen. Je gelooft of gelooft niet in Hem.

Ik weet eigenlijk wel zeker dat je in Hem gelooft.

 Het was een tijdje stil.

Toen zei juffrouw Vinke: De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan heb je ook niet goed begrepen.

Nou, dat zou ik toch wel denken, zei Geertje. Zo moeilijk is die niet.

We moeten immers de naaste liefhebben.

Jawel, zei juffrouw Vinke, maar wie is die naaste? Je denkt dat je dat begrepen hebt, maar het ligt toch een beetje anders dan jij denkt. Ik zal het je uitleggen. Het staat in Lukas 10

De gelijkenis was het antwoord op de vraag “wie is mijn naaste?” in vers 29.  Aan het einde van de gelijkenis heeft de Here gevraagd “wie is de naaste geweest van hem die onder de rovers gevallen was?” De wetgeleerde antwoordde: “Die barmhartigheid aan hem heeft gedaan”.

Dat was het juiste antwoord

Als we de naaste willen liefhebben, moeten we dus beginnen bij Hem die barmhartigheid aan ons bewezen heeft.

Bedoelt u de Here?

Zeker, die bedoel ik. Had je niet begrepen, dat de man die van Jeruzalem naar Jericho reisde een beeld is van ons, zondaars, die van God weglopen in de richting van het oordeel? Zie je niet, dat we op onze weg van God af in de handen van de boze zijn gevallen en niets kunnen doen? De priester met de wet in de hand zou ons niet baten, omdat we halfdood zijn, dood in zonden en misdaden. We hebben dus hulp nodig van Een die barmhartig wil zijn, die gekomen is om zondaren overeind te helpen, die ook voor hen wil betalen, dat is de Here Jezus.

Geertje zat verbaasd te luisteren.

Dat heb ik nog nooit gehoord, zei ze. Is dat de betekenis?

Natuurlijk, zei juffrouw Vinke, Er is er maar Eén die ons kan en wil helpen, die ons barmhartigheid bewijst, dat is Jezus. En wie is ons nader dan Hij, die zijn leven voor ons gaf? Als we Hem niet liefhebben, zullen we de medemens zeker niet liefhebben.

Maar kom, je lust vast nog wel een kopje koffie. Ze stond op en ging naar haar keuken.

 Zo zat Geertje alleen, nadenkend over wat ze gehoord had.

Als je zulke nieuwe dingen hoorde, had je wel even tijd nodig om die te verwerken. De naaste is Hij die barmhartigheid aan ons bewezen heeft? Ja, dat moest wel juist zijn. Nader dan Hij is er niet een. Maar heeft de Here niet gezegd, dat het tweede gebod gelijk is aan het eerste? Hoe zou dat dan zitten. Moest ze zo maar eens aan de juffrouw vragen.

 Even later kwam zij met de koffie terug.

Zie zo, even nog wat tijd voor de koffie. Want ik begrijp dat ik heel wat op je bordje heb gelegd om te verwerken. Dat vraagt tijd.

Geertje knikte.

Maar ze was te nieuwsgierig om te wachten. U zei dat de Here Jezus onze naaste is. Maar de Here heeft gezegd, dat God liefhebben het eerste gebod is en dat het tweede, de naaste liefhebben, daaraan gelijk is (Markus 12 en Mattheus 22:37-40).

Juffrouw Vinke glimlachte.

Begrijp je dat niet? Jezus liefhebben is immers God liefhebben, want Hij is God.

 Dat was helemaal een openbaring voor Geertje.

Dat ik dat niet eerder heb gezien, zei ze.

Dat kon je niet zien, zo lang je niet inzag, dat de Here Jezus de allernaaste is. Je ouders zijn je ook na, je man nog nader, maar de Here Jezus is de Naaste, Hij die zijn leven voor ons gaf en onze straf wilde dragen.

Wat ben ik blij, dat ik naar u toe gekomen ben. Dat had ik zonder

u nooit gevonden.

Maar er is toch ook het verhaal van de man die kon zeggen, dat hij al de geboden van de wet had onderhouden. Dat moet in Mattheus 19 staan. De Here heeft tegen hem gezegd “Indien ge wilt volmaakt zijn, ga heen, verkoop wat ge hebt en geef den armen en gij zult een schat hebben in de hemel; en kom, volg mij.” Daar heeft de Here toch wel gezegd, dat we alles moeten prijs geven.

Juffrouw Vinke keek Geertje hoofdschuddend aan.

Wil je dan beweren, dat een mens eeuwig leven verkrijgt door alles op te geven? Je weet toch wel beter, Geertje. Waren we het er niet over eens, dat de moordenaar die naast de Here aan het kruis hing, niets kon opgeven? Toch kreeg hij de belofte, dat hij met de Here in het paradijs zou zijn.

De Here heeft niet bedoeld dat die man nog even moest volhouden, wat meer moest prijs geven en dan het eeuwige leven wel zou bereiken.

Hij heeft tegen die man zo gesproken, opdat hij zou gaan beseffen, dat hij onmogelijk door de geboden te volbrengen het eeuwige leven kon verwerven. De Here wilde hem laten voelen, dat hij de naaste niet liefhad als zichzelf. Eveneens, dat hij God niet liefhad boven alles, want dan zou hij Jezus, de Zoon van God, van harte volgen.

Geertje keek niet blij na die uitleg.

Ik hoopte zo, dat u mij kon gerust stellen, omdat ik God en de naaste toch wel liefheb, dat meen ik tenminste.

Juffrouw Vinke schudde haar hoofd.

Ik merk dat je zekerheid zoekt in wat je bij jezelf aantreft. Maar je vindt in je hart en in je leven ook minder mooie dingen. Tellen die niet mee? Of meen je dat we ons best moeten doen totdat het goede bij ons het kwade overtreft? Je moet goed beseffen, dat het goede het kwade niet ongedaan maakt of opheft en evenmin een bewijs is, dat de Here je hart vernieuwd heeft.

Zekerheid en vrede vinden we alleen door geloof in Jezus Christus. Wie Hem in geloof aangrijpt, niets van zichzelf verwacht, maar gelooft in die Verlosser die God gezonden heeft, heeft daardoor eeuwig leven. Dat heeft Cornelius geloofd, dat heeft de stokbewaarder geloofd en dat hebben allen geloofd, die God kunnen danken voor de verlossing door Jezus Christus. Wie bij zichzelf tekenen of aanwijzingen zoekt, doet dat door wantrouwen of ongeloof en dat zal de Here niet waarderen. Zijn woord en zijn beloften behoren voor ons genoeg te zijn.

Heb je vergeten, wat ik jullie heb leren zingen?:

 

Klem vast aan de Rots u,

’t gevaar dreigt altoos;

klem vast u aan Jezus

die ’t kruis voor u koos.

Zijn liefd’ is uw sterkte;

wat Hij heeft volbracht

geeft vred’ u en blijdschap,

welk kruis u ook wacht.

 

Een beetje beschaamd staarde Geertje naar het kleed op de grond.

Ik heb dat niet vergeten, zei ze, maar kom telkens in de war.

Dat begrijp ik, zei juffrouw Vinke. Kijk in het vervolg niet meer in de spiegel, maar kijk naar het kruis en naar Hem die daar hing. Je hebt blijkbaar in eigen hart en leven gezocht naar aanwijzingen, dat de Here naar je heeft omgezien. Dat is totaal verkeerd.

Het is wat  de farizeeër in de tempel ook deed. Hij zei immers “ik vast tweemaal in de week, ik geef tienden van alles wat ik bezit”.

De tollenaar sprak heel anders: “O God, wees mij, zondaar, genadig”. Die tollenaar ging gerechtvaardigd naar huis. De farizeeër niet. Jij, Geertje, hebt ook gekeken naar wat je bij jezelf vond. Maar dat was wel eenzijdig. Er is bij jou genoeg om hetzelfde te zeggen als de tollenaar: O God, wees mij genadig.

Eerlijk gezegd denk ik dat je dat ook gezegd hebt. Als dat zo is, moet je niet in eigen hart naar bewijzen zoeken dat de Here naar jou heeft omgezien, want dan wantrouw je de Here blijkbaar. In plaats daarvan behoor je Hem te danken die reeds op Golgotha naar jou heeft omgezien en je zonden heeft weggedaan. Want dat is zijn belofte voor ieder die zich tot Hem keert en in Hem gelooft. En zijn belofte is groter zekerheid dan honderd aanwijzingen in je eigen hart en leven.

Als je thuis bent moet je de Here maar gaan belijden dat je op zijn belofte niet hebt vertrouwd, erkennen dat je daarmee verkeerd hebt gedaan en Hem vervolgens danken, dat Hij desondanks ook voor jou is gestorven.

 Geertje wist niet wat ze moest antwoorden. Met tranen in de ogen kuste zij juffrouw Vinke. Want wat had de Here haar door de juffrouw hardhandig van een hoog wankel trapje op de vaste grond gezet, de grond van Jezus bloed en wonden, waarin ons anker eeuwig hecht.                                                                        .

Niet in mijn eigen hart zoek ik,

want daar is veel, maar ook veel zonden.

Bij U Heer Jezus, U alleen

wordt voor mijn ziel de rust gevonden.

Uw woord Heer Jezus, is genoeg,

een vaste grond om op te bouwen.

Wat in mij woont en werkt, ach Heer,

hoe zou ik daarop nog vertrouwen?

Ik buig mij daarom bij uw kruis,

Heer, neem mij aan en breng mij thuis.

 

J. Ph. Buddingh