Uitverkiezing: In Christus uitverkoren

3 Gezegend zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in den hemel in Christus. 
4 Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor Hem in de liefde.
 
Na de aanhef en de groet in het eerste vers begint de brief van Paulus aan de gelovigen in Efeze met de hierboven aangehaalde woorden.
 
(Ik heb de tekst weergegeven zoals hij in de Statenvertaling gegeven is, omdat de NBG vertaling - met verschillende andere - het "gelijk" in vers 4, de weergave van het Griekse "Katoos", met "immers" heeft vertaald, wat doet veronderstellen, dat "alle geestelijke zegening" bestaat in het uitverkoren zijn. Dat bedoelt de tekst echter niet te beweren. Het is veeleer zo, dat "alle geestelijke zegening" ons in de op vers 3 volgende inhoud van het eerste hoofdstuk en de gehele volgende inhoud van de brief wordt voorgesteld. Alle geestelijke zegening is beslist niet beperkt tot het in Christus uitverkoren zijn dat in vers 4 wordt genoemd, hoe machtig groot dat ook is.)
 
Het derde vers geeft als het ware de grondtoon weer van hetgeen ons in de brief wordt voorgesteld. Het kernwoord daarin is de uitdrukking "in Christus". Een gelovig christen is als een deel van de gemeente in Christus begrepen, zoals een vrouw in haar echtgenoot begrepen is. Ik noem dit beeld, omdat in hoofdstuk 5 van deze brief hetzelfde beeld inderdaad wordt gebruikt om te verduidelijken wat de positie van de gemeente is, gezien als verbonden aan Christus in de heerlijkheid. Daar wordt het volgende gevonden: 
 
want de man is het hoofd van zijn vrouw, evenals Christus het hoofd is zijner gemeente; Hij is het, die zijn lichaam in stand houdt.
24 Welnu, gelijk de gemeente onderdanig is aan Christus, zo ook de vrouw aan haar man, in alles.
25 Mannen, hebt uw vrouw lief, evenals Christus zijn gemeente heeft liefgehad en Zich voor haar overgegeven heeft,
26 om haar te heiligen, haar reinigende door het waterbad met het woord,
27 en zo zelf de gemeente voor Zich te plaatsen, stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks, zo dat zij heilig is en onbesmet.
28 Zo zijn ook de mannen verplicht hun vrouw lief te hebben als hun eigen lichaam. Wie zijn eigen vrouw liefheeft, heeft zichzelf lief;
29 want niemand haat ooit zijn eigen vlees, maar hij voedt het en koestert het zoals Christus de gemeente,
30 omdat wij leden zijn van zijn lichaam.
31 Daarom zal een man zijn vader en zijn moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen, en die twee zullen tot een vlees zijn.
32 Dit geheimenis is groot, doch ik spreek met het oog op Christus en op de gemeente (Efeze 5:23-32).
Het is niet toevallig, dat Paulus hier de woorden uit Genesis 2:24 aanhaalt, die zijn geschreven nadat Adam van de Heere zijn vrouw Eva had ontvangen. God heeft namelijk van eeuwigheid af een voornemen gehad met betrekking tot de volheid van de tijden die over de wereld zouden verlopen, een voornemen dat met de volgende woorden in Efeze 1:10 wordt aangeduid:
 
om, ter voorbereiding van de volheid der tijden, al wat in de hemelen en op de aarde is onder een hoofd, dat is Christus, samen te vatten.
Christus zal dus Hoofd boven alles en allen zijn. En daarin ligt de gelijkenis met de positie van Adam, die immers hoofd in de aardse schepping was. Welnu, zoals Adam als hoofd in de aardse schepping een vrouw naast zich kreeg, die met hem boven het geschapene stond, zal ook Christus als "Hoofd boven alles en allen" naast zich de gemeente hebben, die zijn lichaam wordt genoemd, zoals Adam zijn vrouw "vlees van mijn vlees" noemde.
 
Hoe kwam Eva in haar verheven positie? Doordat zij met Adam een was, aan hem verbonden en in hem begrepen. Hoe zal de gemeente ooit deel hebben aan het verheven voornemen van God om Christus als Hoofd boven alles te stellen? Doordat zij aan Christus verbonden en in Hem begrepen is, zoals een vrouw aan haar man is verbonden. Daarover zegt hetzelfde eerste hoofdstuk van Efeze iets in de verzen 20-23 
 
......Christus, door Hem uit de doden op te wekken en Hem te zetten aan zijn rechterhand in de hemelse gewesten,
21 boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam, die genoemd wordt niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw.
22 En Hij heeft alles onder zijn voeten gesteld en Hem als hoofd boven al wat is, gegeven aan de gemeente,
23 die zijn lichaam is, vervuld met Hem, die alles in allen volmaakt.
Vers 22 zegt dus niet, dat Christus tot Hoofd van de gemeente gesteld of gegeven is - Hij is ongetwijfeld Hoofd van zijn gemeente - maar zegt dat Christus als "Hoofd boven alles en allen" aan de gemeente is gegeven, die zijn lichaam is. Zo is eertijds ook Adam als hoofd in de schepping aan Eva gegeven, die hij "vlees van mijn vlees" noemde. 
 
Uit deze beschouwing volgt ook de verklaring van het raadsel, dat wij (de christenen) gezegend zijn met alle geestelijke zegening in de hemel in Christus. Er is reden om te vragen hoe zij, die nog op aarde zijn, in de hemel gezegend kunnen zijn. De verklaring is gelegen in het "in Christus" zijn. We zijn leden van het lichaam van Christus en waar het Hoofd van het lichaam is, daar is ook het lichaam en zijn ook de leden van dat lichaam. Het Hoofd, Christus, is in de hemel, wat betekent, dat ook de leden "in Hem", dat is aan Hem verbonden, daar zijn. 
 
Vinden we elders in deze brief de bevestiging, dat wij "in Christus" in de hemel gezet zijn?
Jawel. In Efeze 2:4-6 wordt het volgende gezegd: 
 
God .......heeft, om zijn grote liefde, waarmede Hij ons heeft liefgehad,
5 ons, hoewel wij dood waren door de overtredingen mede levend gemaakt met Christus, (door genade zijt gij behouden),
6 en heeft ons mede opgewekt en ons mede gezet in de hemelse gewesten, in Christus Jezus.
Ik heb in deze tekst ten dele de NBG vertaling en ten dele de Statenvertaling gegeven. De reden is, dat de NBG vertaling hier vertaalde "een plaats gegeven", wat echter niet wil zeggen dat de rechthebbende reeds op die plaats is of zit. De Statenvertaling geeft terecht "mede gezet", wat betekent dat de rechthebbende daar ook zit, zit met iemand anders, dat is met Christus, niet alleen in de toekomst, maar heden reeds. Dat is ook de juiste weergave van de Griekse uitdrukking "sugkathizo": doen zitten, zetten, samen laten zitten.
 
Dat "in Christus" betekent dus nogal wat. In Christus hebben wij de verlossing, in Hem zijn wij met alle zegen gezegend, in Hem zijn wij in de hemel gezet, in Hem zijn wij ook erfgenamen (1:11). 
 
Maar nu de uitverkiezing. Daarover zei vers 4, dat wij "in Christus" zijn uitverkoren zoals wij in Hem gezegend zijn. We zijn in Hem gezegend doordat we in Hem begrepen zijn. We zijn eveneens in Hem uitverkoren, doordat we in Hem begrepen zijn. 
In de eeuwigheid heeft God ons gezien als degenen die "in Hem" zouden zijn en ons in die Uitverkorene mede uitverkoren. Dat Hij de Uitverkorene is lezen we in Lukas 23:35
 
En ook de oversten met hen beschimpten Hem, zeggende: Anderen heeft Hij verlost, dat Hij nu Zichzelven verlosse, zo Hij is de Christus, de Uitverkorene Gods. 
Verder lezen we in Petrus: 1 Petrus 2:4 
En komt tot Hem, de levende steen, door de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar, 
1 Petrus 2:6 
Daarom staat er in een schriftwoord: Zie, Ik leg in Sion een uitverkoren en kostbare hoeksteen, en wie op hem zijn geloof bouwt, zal niet beschaamd uitkomen.
En Jesaja schreef over Hem: 
Zie, mijn knecht, die Ik ondersteun; mijn uitverkorene, in wie Ik een welbehagen heb. Ik heb mijn Geest op hem gelegd: hij zal de volken het recht openbaren (Jes. 42:1).
Een beeld kan het nog duidelijker maken. In Johannes 12:24 heeft de Heere Jezus gezegd: 
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij op zichzelf; maar indien zij sterft, brengt zij veel vrucht voort.
Met lering over de landbouw heeft dat niets te maken. De Heere doelde op zichzelf als de graankorrel, die sterven zou, en vele gezaligden als vrucht zou voortbrengen. 
Het is duidelijk, dat de opgeschoten aar Christus in zijn opstanding uitbeeldt en dat de korrels in de aar allen zijn, die met Hem zijn gestorven en opgestaan, de gelovigen. 
 
Welnu, in de keus van een zekere korrel is tegelijk gekozen voor de korrels, die de gekozen graankorrel zal voortbrengen. Zij zijn begrepen in de oorspronkelijke enkele korrel. 
 
Van Christus wordt in 1 Petrus 1:18-20 gezegd: 
 
wetende, dat gij niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, zijt vrijgekocht van uw ijdele wandel, die u van de vaderen overgeleverd is, 
19 maar met het kostbare bloed van Christus, als van een onberispelijk en vlekkeloos lam. 
20 Hij was van tevoren gekend, voor de grondlegging der wereld, doch is bij het einde der tijden geopenbaard ter wille van u,
21 die door Hem gelooft in God, die Hem opgewekt heeft uit de doden en Hem heerlijkheid gegeven heeft, zodat uw geloof tevens hoop is op God. 
Christus is als Lam door God voorgekend voor de grondlegging der wereld. Maar ook de gelovigen zijn voorgekend: 
Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen 
(Romeinen 8:29).
Petrus, een apostel van Jezus Christus, aan de vreemdelingen, die in de verstrooiing zijn in Pontus, Galatie, Kappadocie, Asia en Bitynie, 
2 de uitverkorenen naar de voorkennis van God, de Vader, in heiliging door de Geest, tot gehoorzaamheid en besprenging met het bloed van Jezus Christus: genade en vrede worde u vermenigvuldigd. 
(1 Petrus 1:1 en 2). 
 
Hoe zijn wij dan voorgekend? Als betere mensen? Als mensen met geloof en daardoor acceptabel? 
Neen. 
Wij zijn gekend als behorend bij Christus, de vrucht van zijn lijden en opstanding. En in zijn verkiezing zijn wij met Hem verkoren. 
Vers 4 van Efeze 1 bedoelt niet te zeggen, dat God ons voor de grondlegging der wereld heeft uitgekozen om te zijner tijd in ons leven Christus te leren kennen. De tekst zegt ons "hoe" wij verkoren zijn, namelijk "in Christus", gezien naar Gods voorkennis als "in Hem". 
Het volgende beeld laat zien hoe het niet bedoeld is. 
 
Uitverkoren om door geloof te zijner tijd in Christus te zijn. 
 
Wat de tekst zegt wordt door het onderstaande beeld uitgedrukt: 
 
Voor de grondIegging der wereld in Christus uitverkoren om heilig en onberispelijk voor God te zijn in de liefde. 
 
Dat heeft uiteraard alles met Gods voorkennis te maken, die in de aangehaalde teksten uit Petrus en Romeinen ook genoemd wordt
 
We kunnen de volgende serie maken:
 
Is Christus gestorven?
 
Dan wij met Hem.
 
Is Christus opgestaan?
 
Dan wij met Hem.
 
Is Christus in de hemel gezeten?
 
Dan ook wij in Hem.
 
Is Christus erfgenaam?
 
Dan ook wij met Hem.
 
Is Christus gezegend in de hemel?
 
Dan ook wij in Hem.
 
Is Christus de Uitverkorene?
 
Dan ook wij in Hem.
 
Zal Christus regeren?
 
Dan ook wij met Hem.
 
Is Christus de Geliefde Gods?
 
Dan zijn wij in Hem ook geliefd. 
 
 
Hoe zou het anders kunnen zijn, als wij met Christus verbonden zijn als de leden van zijn lichaam en God ons met voorkennis als zodanig heeft gezien? 
 
Indien we de bedoeling van Gods Geest in Efeze 1:4 begrijpen, zien we ook, dat die tekst geen grond is voor de gedachte, dat de Heere in de eeuwigheid reeds besloten zou hebben de een te behouden en de ander verloren te laten gaan. Dat leert het hoofdstuk niet. Het zegt ons in vers 4, dat iedere Christen reeds in de eeuwigheid "in Christus" is uitverkoren, doordat God met voorkennis wist, wie in Christus zouden geloven en daardoor "in Christus" zouden zijn, één met Hem.
 
J.Ph.Buddingh