Gods Gemeente: Wildgroei

Wildgroei in Gods huis, de gemeente.

 

1 Elk wat wils of Gods wil.

Offeren op hoogten van eigen keus.
Jotham, de koning van Juda, was een godvrezende man, net als zijn vader Uzzia was geweest. Maar zijn volk, de Joden, offerden God niet alleen in het door God bedoelde heiligdom, maar offerden ook reukwerk op allerlei heuvels en hoogten die zij zelf geschikt achtten. Wildgroei was het, waarom God zijn volk tuchtigde. Hij zond vijanden op hen af. (2 Koningen 15:34-37) 

Kinderen offeren als de heidenen, en de woning Gods gesloten.
De zoon van Jotham was Achaz. Die koning was helemaal niet godvrezend. De eigenzinnigheid in de godsdienst van het volk ging bij hem veel verder dan offeren op de hoogten. Hij offerde ook zijn eigen zoon, zoals de heidenen gedaan hadden. Hij plunderde Gods huis en verving het koperen brandofferaltaar. Tenslotte sloot hij het huis Gods. De lampen in het heiligdom brandden niet meer en brandoffers en reukwerk werden niet meer geofferd. 

Een kleine stap van ongehoorzaamheid is het zaadje van totale ongehoorzaamheid. 
Hoe had het zo ver kunnen komen? 
Doordat men begonnen was af te wijken van wat de Heer met betrekking tot zijn dienst had geboden. Het begon klein, de Heer offeren op allerlei heuvels. Maar als dat kon, kon er veel meer en dat meerdere kwam, tot de woning Gods zelfs gesloten werd. 
De volgende koning was Hizkia, een godvrezende vorst. Hij opende de deuren van Gods huis en liet de onreinheden uit de tempel Gods verwijderen. (2 Kronieken 29:3-5). 
Ja, dat was nodig geworden doordat mensen zelf bepaald hadden wat in Gods huis kan of niet kan, de dienst naar eigen smaak hadden ingericht en zich aan de methoden van hun tijd hadden aangepast. 

De afgoden dienen in Gods woning, totale ontheiliging. 
Op Hizkia volgde zijn zoon Manasse. Die was goddelozer dan allen die hem waren voorgegaan. Misschien heeft hij het voorbeeld van zijn grootvader Achaz willen volgen, misschien luisterde hij naar hen die aan het hof de hervormingen van Hizkia betreurd hadden. Hoe dan ook, hij maakte het erger dan alle anderen. Hij bouwde altaren voor verschillende afgoden in het huis des Heren, offerde zijn zonen aan een afgod, deed aan waarzeggerij en occultisme en plaatste zelfs een afgodsbeeld in Gods huis, de tempel. 
Dat was geen wildgroei in het huis des Heren meer, dat was gods-lasterlijk optreden. Maar doordat het in Gods huis plaats vond, leek het alsof het toch met de dienst aan God te maken had. 
Na vele jaren en doordat God toeliet dat hij geboeid naar Babel werd gevoerd, bekeerde Manasse zich en God was hem genadig. Maar wat een verwoesting had hij in geestelijk opzicht aangericht! Zijn zoon was niet beter dan hij was geweest, maar God liet hem slechts twee jaren regeren. Daarop volgde Josia. 

Bijna het Woord Gods verloren.
Josia was een vrome man, die de Heer liefhad en wilde dienen. Maar het kostte veel tijd en geld om het huis des Heren weer in orde te brengen. Bij die gelegenheid vond men in de tempel het wetboek. Het was een verrassing, want dat boek was onbekend geworden. Toen het bij de koning werd gebracht en hem werd voorgelezen, scheurde hij in schrik zijn kleren en zond hij zijn mensen heen om bij een profetes te vragen wat de Heer hun te zeggen had. (2 Kronieken 34:14, 19-21). 
Het wetboek was onbekend geworden. De hogepriester had het niet meer en de koning evenmin. Wij zouden nu zeggen, dat niemand de Bijbel nog kende of er nog een bezat. Ondenkbaar, nietwaar. Dat denken wij nu tenminste. Maar hoe het in de komende jaren wordt?...... 

Hoe had het zo ver kunnen komen? 
Doordat men begonnen was met het Woord Gods los te laten en in de dienst aan God eigen ideeën en opvattingen had gevolgd. Het einde was, dat het Woord Gods bijna verdwenen was en het huis van God een woning van goddeloosheid was geworden. 

Ondanks alles een schijn van vroomheid. 
We moeten ons niet vergissen en denken, dat geen van die goddeloze koningen met God te maken wilde hebben. O nee, ze brachten veranderingen en naar zij meenden verbeteringen in Gods woning aan. Ze zullen het gevoelen hebben gehad, dat de tijd niet stilstond en dat men met veranderde opvattingen en een veranderde smaak rekening moet houden. Ouderen vonden het best zoals het was, maar jongeren hadden de opvattingen van hun eigen generatie. Het leek alleen maar verstandig om daarmee te rekenen. En Gods Woord en wil? Blijkbaar minder belangrijk. 

De les die men van David geschiedenis had moeten leren.
David was een godvrezende man, een man naar Gods hart. Zijn voorganger, Saul, had zich om de ark van God niet bekommerd. Maar David besloot die niet langer te verwaarlozen en hem naar Jeruzalem te brengen. We lezen daarover in 1 Kronieken “Nadat David met de oversten over duizend en over honderd, met alle aanzienlijken, had beraadslaagd, 
2 zei hij tot de gehele gemeente van Israël: Indien het u goeddunkt en het naar de wil van de HERE, onze God, is, laten wij dan naar alle kanten boden uitzenden tot onze overige broeders in alle landstreken van Israël, en ook tot de priesters en de Levieten in de steden, waarbij hun weidegronden liggen, dat zij tot ons samenkomen; 
3 en laten wij de ark van onze God naar ons overbrengen, want wij hebben in de dagen van Saul ons om haar niet bekommerd. 
4 En de gehele gemeente zei, dat men zo doen zou, want de zaak was recht in de ogen van het gehele volk”. (1 Kronieken 13:1-4) 

Prachtig toch. Geen autoritair gedoe, maar overleg. En alles ging in harmonie, geweldig. 
Maar het liep helemaal verkeerd. Want: “Zij vervoerden de ark Gods op een nieuwe wagen, uit het huis van Abinadab, terwijl Uzza en Achio de wagen leidden. 
8 En David en geheel Israël dansten uit alle macht voor Gods aangezicht, begeleid door zang en door muziek van citers, harpen, tamboerijnen, cimbalen en trompetten. 
9 Maar toen zij bij de dorsvloer van Kidon kwamen, strekte Uzza zijn hand uit om de ark te grijpen, daar de runderen uitgleden. 
10 De toorn des HEREN ontbrandde tegen Uzza; Hij sloeg hem, omdat hij zijn hand naar de ark had uitgestrekt; hij stierf daar voor Gods aangezicht”. 

Onverklaarbaar. Zo goed bedoeld en toch mis. Hoe kwam dat? David had het volk toch geraadpleegd. 
Jawel, dat had hij gedaan. Maar laten we hoofdstuk 15 lezen: 
“Toen riep David de priesters Sadok en Abjatar, en de Levieten Uriel, Asaja, Joel, Semaja, Eliel en Amminadab, 
12 en zei tot hen: Gij familiehoofden der Levieten, heiligt u, gij en uw broeders, opdat gij de ark van de HERE, de God Israëls, kunt brengen naar de plaats die ik voor haar heb bereid. 
13 Want daar gij het de vorige keer niet gedaan hebt, heeft de HERE, onze God, ons een zware slag toegebracht, omdat wij Hem niet hadden geraadpleegd, zoals het behoorde. 
14 Daarom heiligden zich de priesters en de Levieten om de ark van de HERE, de God van Israël, over te brengen. 
15 De Levieten nu droegen de ark Gods, met draagbomen op hun schouders, gelijk Mozes naar het woord des HEREN geboden had”. 

Wat was de fout geweest? 
David had het volk geraadpleegd. 
Maar hij had de Heer niet geraadpleegd. 
Was dat zo nodig? Ja, want het ging om de heilige ark Gods, de troon van God in het heiligdom. Daarover had God alles en de mens niets te zeggen. 

De eerste keer handelde David zoals de ongelovigen uit de wereld gehandeld hadden. De Filistijnen hadden de ark op een nieuwe wagen vervoerd en dat was goed gegaan. Daarom deed David het net zo. 
Maar na de slag die de Heer had toegebracht in de dood van Uzza, realiseerde David zich, dat zij de Heer niet geraadpleegd hadden en Hem niet hadden laten beslissen. De Heer had door Mozes reeds laten zeggen, dat de ark op de schouders van de Levieten gedragen moest worden. En God aanvaardt het niet als wij doen wat wij goed achten en zijn aanwijzingen naast ons neer leggen. 

  Het woord des Heren moet beslissen, 
niet wat men in de wereld doet. 
Laat niemand zich er in vergissen, 
Gods wil alleen is heilig, goed. 
En in Gods huis bepaalt de Heer
hoe het moet gaan en niemand meer. 


Vox populi vox Dei?
Dit is een goed voorbeeld om te laten zien, hoe het gaat als in de dingen Gods wordt gedaan wat de mensen goed vinden, zonder aan de Heer in zijn Woord de beslissing te laten. 
En er is in dat opzicht heel wat aan de hand in de christenheid.

  In Gods woning waaien winden, 
’t welbewaarde warrelt weg. 
Weg wat wij verouderd vinden, 
waag je op de nieuwe weg. 

Waarom wachten? Wend de steven. 
Oude tijden zijn voorbij. 
God mag wel zijn fiat geven, 
maar de koers bepalen wij. 

Is er niemand die te voren
aanklopt bij de Heer van ’t huis? 
En als Hij zijn stem laat horen, 
geeft dan iedereen “niet thuis”? 


Wat zegt de Heer over zijn gemeente, het huis van God en over de gang van zaken daar? David had daar niet mee gerekend en alleen het volk geraadpleegd. Maar God kwam hem tegen. 
In de christenheid gaat men dezelfde fout maken. Men houdt een enquête en past de dienst aan de wensen van de bezoekers aan. Dan krijgt men een succesformule als de volgende, overgenomen uit een bulletin ter kennismaking van zekere groepering:

  We zorgen dat iedere bezoeker zich thuis kan voelen in een sfeer van liefde en aanvaarding. Een atmosfeer waarin je kunt ontspannen en jezelf kunt zijn. 
We spreken de taal van deze tijd. Datzelfde geldt voor onze begeleidingsband. Muziek en zang is modern, swingend, inspirerend en opwekkend. 
We behandelen thema’s waar iedereen wat aan heeft. We gaan geen onderwerp uit de weg en laten de Bijbel praktisch en in heldere taal spreken. Op zondag hoor je de dingen die je ook de rest van de week kunt gebruiken. 
We verlangen ernaar dat iedereen Gods tegenwoordigheid beleeft. We maken nadrukkelijk ruimte voor Hem, zodat iedereen die daarnaar verlangt in staat is Hem te ontmoeten.

Dat trekt veel volk. Het werkt dus. 
In Laodicea, een gemeente in Klein Azie, werkte het ook. Het ging daar heel goed. “Omdat gij zegt: Ik ben rijk en verrijkt en heb aan niets gebrek….. (Openbaring 3:17). 
Rijk en verrijkt, geen gebrek. Dat was toch mooi. Druk bezochte samenkomsten en ieder had het naar zijn zin. Ja, want Laodicea betekent “het recht van het volk”. Als daaraan wordt voldaan, eindelijk eens wordt voldaan, heb je de ideale situatie. 

Maar wat zei de Heer van Laodicea? 
Je moet eens naast elkaar zetten wat men in Laodicea van zichzelf vond en wat God van hen gezegd heeft:

Rijk en verrijkt.
aan geen ding gebrek.
Ellendig,
arm,
blind,
naakt.
Christus staat buiten. 

Wie noemt God ellendig en wat is in zijn ogen arm? 
Ellendig zijn zij, die hulp behoeven en de ondergang nabij zijn. En arm zijn allen die niet rijk zijn in God. Blind ben je als je niets meer ziet, niet weet waar je staat of heengaat en niet kunt onderscheiden terwijl naaktheid een schande is waarbij onverbloemd je schaamte wordt gezien. 
En als de Heer buiten staat? Dan heeft Hij kennelijk niets meer te zeggen in een gemeente en erkent men zijn gezag als Heer en Hoofd blijkbaar niet meer. 

Maar in Laodicea zag men de zaken heel anders. Rijk waren ze en verrijkt. Gebrek kenden ze niet. Voorheen veracht, mensen zonder invloed, weinig in getal. In de samenkomsten soms een armelijke toestand, weinig indrukwekkend. Het sprak de massa niet aan. Dat was echter ten goede veranderd. Vooral toen zij gehandeld hadden naar de woorden van Paulus in 2 Timotheus 4:3 en 4 was er een frisse wind gaan waaien: zij waren begonnen voor hun gemeente leraars te verzamelen die naar hun eigen smaak preekten. Wat voorheen de gezonde leer werd genoemd, hadden zij lang genoeg gehoord. Het was hoog tijd voor een andere aanpak geweest. Niet Gods woord, maar spitsvondigheid van predikers en nieuwe interessante ideeën hadden voor toeloop gezorgd. Ze hadden begrepen dat je moet brengen wat de mensen zoeken en waar ze behoefte aan hebben. Toen bleek er interesse te zijn. 

De brief aan Laodicea in de Openbaring laat ons zien, waar het op uitdraaide: Groot succes, rijk en verrijkt en aan geen ding gebrek, maar….. lauw, onsmakelijk voor de Heer, jammerlijk, arm, blind en naakt. Zo, dat de Heer buiten stond en aan de deur klopte. Niet aan de deur van de gemeente, alsof er nog hoop op verandering was, maar aan de deur bij de individuele gelovigen, want “Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij”. (Openbaring 3:20). 
Het einde van de lauwe gemeente was: “Ik zal u uit mijn mond spuwen”. 

Zo was het in Laodicea niet begonnen. Aanvankelijk leek het er ook niet op dat het ooit zo ver zou komen. 
Er is niets nieuws onder de zon. Bij Israël had het er ook niet op geleken, dat het ooit zo ver zou komen, dat in de tempel een afgodsbeeld geplaatst zou worden en ook niet dat de tempel ooit verwoest zou worden. Maar het gebeurde wel. 

Wat was het begin geweest? 
Afwijken van het Woord van God. 
Wat was in Laodicea het begin? 
Afwijken van het Woord van God. 
En als men vandaag van het Woord van God afwijkt? 
Dan zal het einde niet anders zijn dan in Israël en in Laodicea. 
Wat was de afwijking geweest? 
Eigenzinnigheid en doen wat het volk wil. 
Wat is dan de wil van God en wat zegt zijn Woord? 
Dat vindt U onder andere in 1 Korinthe 14 en 1 Timotheus 2 en 3. Wie handelt er naar hetgeen daar geschreven staat? Wie is er bereid die schriftplaatsen nu op te zoeken? Te veel moeite? Dat spreekt dan boekdelen over het ontzag voor Gods Woord. 

Vox populi, Laodicea. Wij hebben ook wat te zeggen. Laat de mensen meepraten, pas de dienst aan de modernere opvattingen aan. Zorg er voor dat een beetje van de wereld ook in de gemeente is terug te vinden, dan voelen zij, die nog in de wereld zijn, zich daar ook thuis. 
Een Elia en Johannes de doper in hun kemelsharen kleed zijn immers niet van deze tijd. 

Is misschien hun boodschap “Bekeert u”, juist wel van deze tijd? Niets is meer nodig dan dat. 

2 Geen altaar van gehouwen stenen.

Eenvoudiger kan niet.
In Exodus 20:24-26 heeft Mozes een merkwaardig voorschrift voor een offerplaats van de Heer ontvangen: 
“Een altaar van aarde zult gij voor Mij maken en daarop offeren uw brandoffers en uw vredeoffers, uw kleinvee en uw runderen. Op elke plaats waar Ik mijn naam doe gedenken, zal Ik tot u komen en u zegenen. 
25 Indien gij echter een altaar van stenen voor Mij maakt, dan moogt gij het niet bouwen van gehouwen steen; wanneer gij dat met uw houweel bewerkt, ontwijdt gij het. 
26 Ook moogt gij niet langs een trap naar mijn altaar opklimmen, opdat daarop uw schaamte niet zichtbaar worde”. 

Inderdaad, eenvoudiger dan een altaar van aarde kan niet. Is dat waardig voor de hoge enige God? 
Hij zoekt blijkbaar geen uiterlijke en stoffelijke dingen, maar alleen het hart. Een altaar van aarde zou die hoge God niet verhinderen om tot de mensen te komen, die Hem met offerande zochten en Hij beloofde hen te zegenen. 
Wat kon dan de basis zijn voor Gods welbehagen bij zo’n altaar? 
Het offer alleen, dat wat Hij ook van Abel had aangenomen. Niet het mooie altaar of iets anders dat indrukwekkend of strelend voor het oog was. Een altaar van aarde heeft niets indrukwekkends. 

Geen gehouwen stenen. 
Misschien wilde iemand een altaar van stenen bouwen. Dan mocht het niet van gehouwen steen gebouwd worden. Als de mens met zijn kundigheid en vlijt zou trachten de stenen meer geschikt of fraaier te maken, was dat altaar ontheiligd. De Heer kon geen offergave op zulk een altaar aannemen. 
Waarom niet? 
Omdat God uitsluitende gediend kan worden op grond van het offer van Jezus Christus en een mens alleen op grond daarvan tot God kan naderen. Alles wat wijst op werk van de mens waardoor de aanvaardbaarheid vergroot zou worden, is een gruwel voor God. Onze aanbidding mag niet vermengd of gecombineerd worden met hetgeen de mens fraai of indrukwekkend vindt, wat mogelijk ook bij een ongelovig mens waardering zou vinden. Een lust voor het oog of een product van grote inspanning kunnen niets aan de waarde van het offer van Jezus Christus toevoegen, noch onze dienst of aanbidding voor God aangenaam maken. Eenvoud, zodat alle aandacht op Jezus Christus wordt gevestigd en op niets anders, is hetgeen God zoekt. Niet wat de mens behaagt of naar de smaak van mensen is, maar Jezus Christus alleen is voor God aanvaardbaar. 
In zijn gesprek met de vrouw uit Sichar (de Samaritaanse vrouw) heeft de Heer Jezus het volgende over aanbidding gezegd: “Geloof Mij, vrouw, de ure komt, dat gij noch op deze berg, noch te Jeruzalem de Vader zult aanbidden. 
22 Gij (Samaritanen) aanbidt, wat gij niet weet; wij aanbidden, wat wij weten, want het heil is uit de Joden; 
23 maar de ure komt en is nu, dat de waarachtige aanbidders de Vader aanbidden zullen in geest en in waarheid; want de Vader zoekt zulke aanbidders; 
24 God is geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en in waarheid”. (Johannes 4:21-24). 

Indrukwekkende of swingende muziek, drums, een combo, bijzondere gewaden enzovoort horen in de dienst aan God en in de aanbidding niet thuis. Dat zijn allemaal gehouwen stenen, die voor God verwerpelijk zijn. Ze hebben niets te doen met aanbidding in geest en in waarheid. 

Geen trap om naar het altaar op te klimmen. 
Wat kan daarvan de betekenis zijn? 
Natuurlijk, “opdat uw schaamte niet ontdekt wordt”. 
Maar wij, Christenen, hebben geen altaar om op te klimmen. Wat betekent het dus voor ons? Of heeft het voor ons geen betekenis? 

Omhoog klimmen, moeilijk werk. Maar met voldoende inspanning kom je een eind. 
Met voldoende inspanning kom je evenwel nooit bij God en ben je voor God niet welgevallig. Voldoende inspanning brengt je niet op het niveau waarop je God kunt ontmoeten. Onze werken brengen ons niet bij God. Ze maken hoogstens duidelijk hoe wij zijn, mensen met een zondige natuur. 
Hoe zullen zulke mensen dan wel voor God kunnen staan en in welke houding kan men God dan aanbidden? 
We kunnen alleen tot God naderen op grond van het offer van Jezus Christus. En als we God aanbidden is dat niet door prestaties van onze kant, maar doordat Jezus Christus de weg heeft geopend door voor zondaren te sterven. 
Er is geen techniek om God te aanbidden en aanbidding is niet iets dat je kunt leren. De kracht van de dienst in de gemeente is ook niet in enige scholing gelegen of in kunstige liturgieën, maar in het werk van Gods Geest die het krachtige Woord van God aan hart en geweten wil zegenen. 
Eenvoudige vissers uit Galilea gaven een krachtig getuigenis, waarin niet hun handigheid of prestatie centraal stonden, maar Jezus Christus alleen. En wie tot God nadert of God wil dienen, doet er goed aan diep neer te buigen in plaats van omhoog te klimmen. 

Op de eerste dag van de week waren de discipelen samen vergaderd. Toen kwam de opgestane Heer in het midden en zei “vrede zij u”, waarbij Hij zijn handen en zijn zijde toonde. 
Wat deden de discipelen? Zij verblijdden zich. 
Hij kwam, zoals Hij had beloofd: “waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben ik in het midden van hen”. Dat doet Hij nog steeds. Maar wie omhoog klimt, zal Hem missen, want Hij komt tot de zijnen in hun nederige staat. 

En wie van Hem wil horen om daardoor geestelijk gevoed te worden, zal moeten bukken, want het manna lag op de grond. 
Geen trap dus, geen menselijke prestatie of inspanning als we als gelovigen vergaderen en als we God willen prijzen. En het lawaai van discomuziek hoort daar niet bij. Doe liever de schoenen van de voeten in het besef dat we in Gods tegenwoordigheid op heilige grond staan. 

3 Geen muziekinstrumenten in het heiligdom.

Maar David dan?
Bracht David muziekinstrumenten in het heiligdom? 
Beslist niet. 
Hij kon dat niet eens doen, want het heiligdom lag in wanorde en de tempel was nog niet gebouwd. 
Maar we lezen wel van de instellingen van David, die bepaalde welke Levieten een koor moesten vormen, wie muziekinstrumenten moesten bespelen enzovoort. 
Zeer juist. 
Maar in het heiligdom werden geen muziekinstrumenten gebruikt. Daar mochten alleen priesters komen en als zij naar binnen gingen, moesten zij zich wassen, zodat alles van de wereld achterwege bleef. Daar heerste heilige stilte. 

Muziek klonk buiten het heiligdom. 
In de wereld, als we de mensen met het evangelie trachten te bereiken, dan kan er muziek gebruikt worden. Maar de gemeente, het huis Gods, is geen plaats voor iets anders dan aanbidding in Geest en in waarheid, voor het Woord Gods, voor het gebed en voor psalmen, lofzangen en geestelijke liederen. Een muziekkorps en een band zijn daar niet op zijn plaats. 
Of ziet men geen verschil tussen het samenkomen van de gemeente, het huis Gods, en een evangelieverkondiging? Velen zien dat verschil inderdaad niet. Het is echter totaal verschillend. Evangelieverkondiging is uitgaan in de wereld. Het samenkomen van de gemeente is ingaan tot God. 
Dat is een geestelijke zaak en geen zaak van uiterlijk vertoon voor oog of oor. 

De gedachte, dat in Israël de dienst aan God in het heiligdom met veel muziek gepaard ging, is een vergissing. Bovendien is de gemeente Gods niet Israël. 

4 Gods opdracht aan Mozes.

Alles naar Gods model.
Toen Mozes de opdracht kreeg om een tabernakel te bouwen, kreeg hij een nauwkeurige beschrijving. Ook werd bij de wetgeving nauwkeurig bepaald, hoe de dienst in het heiligdom verricht moest worden. Niets werd aan de vindingrijkheid of de gedachte van mensen overgelaten. Bovendien heeft God aan Mozes op de Sinai een model van dat heiligdom laten zien. Daarvan heeft God tegen Mozes gezegd: “Ziet dan toe dat gij het maakt naar het voorbeeld, dat u op de berg getoond is” (Exodus 25:9 en 40). 
Dat geldt ook voor Gods huis, de gemeente. 
Daar behoren de gelovigen als priesters geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus (1 Petrus 2:5). Er werd voor de dienst in het heiligdom bij Israël niets aan de gedachten van de mensen overgelaten. En ook voor de dienst in de gemeente, Gods tempel in de Geest, wordt niets aan de opvattingen van de mensen overgelaten. Gods Woord alleen is beslissend. 
“Zo gaat het beter” is geen overweging die God aanvaardt. In de gemeente behoren gehoorzaamheid en leiding door Gods Geest het kenmerk te zijn. De methoden van de wereld en de verstandige oplossingen uit het zakenleven zijn daarbij geen goede raadgevers. Het streven naar succes mag niet ons doel zijn. Ons doel moet zijn onze Heer te gehoorzamen en Hem daarmee te eren. 

Nu is er over de gemeente veel te zeggen. Maar het gaat nu over het samenkomen als gemeente en wat in de samenkomsten plaats vindt. We zullen ons dus beperken. In de brief aan de Korinthiers wordt het een en ander over die samenkomsten geschreven en daar moeten we dus aandacht aan geven. 

Wat de verheerlijkte Heer gegeven heeft.
Dat is in de brief aan de Efeziers vermeld: 
“Hij, die nedergedaald is, Hij is het ook, die is opgevaren ver boven alle hemelen, om alles tot volheid te brengen. 
11 En Hij heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars, 
12 om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus, 
13 totdat wij allen de eenheid des geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus” (Efeze 4:10-13). 

God zoekt dienstbetoon tot opbouw van het lichaam van Christus en wil allen brengen tot de volle kennis van Gods Zoon, de mannelijke rijpheid van de volheid van Christus. Daarvoor heeft God apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars gegeven. 
Omdat God die opbouw van de gemeente altijd op het oog heeft, geeft hij die gaven in elke generatie
Apostelen zijn er nu niet, want een apostel was een oog- en oorgetuige van Jezus Christus. Hun werk en dienst hebben we echter nog steeds in de Schrift. 
Pianisten, trompettisten en slagwerkers heeft God kennelijk niet bedoeld. 
Maar in de brief aan de Korinthiers zijn meer gaven genoemd. 

De aanwijzingen in de brief aan de Korinthiers. 
Het is nodig er op te wijzen, dat die brief niet alleen voor de gelovigen in die stad gezaghebbend was, maar “aan de gemeente Gods te Korinthe, aan de geheiligden in Christus Jezus, de geroepen heiligen met allen, die allerwege de naam van onze Here Jezus Christus aanroepen, hun en onze Here” was gericht. Wat Paulus in deze brief over de gemeente schreef, is dus voor alle gelovigen en voor elke gemeente bindend. 

De gaven die in de brief aan de Korinthiers worden genoemd.
Ze worden in hoofdstuk 12 genoemd: 

Het woord van wijsheid. 
Het woord van kennis. 
Geloof. 
Gaven van genezing. 
Werkingen van krachten. 
Profetie. 
Onderscheiding van geesten. 
Verschillende talen. 
Uilegging van talen. 
Behulpsels. 
Regeringen. 
Ze zijn allemaal bedoeld tot nut van de gemeente en de dienst. 

Ook hier worden organisten, pianisten, slagwerkers, toneelspelers, mimiekkunstenaars enzovoort niet genoemd. Ze zijn kennelijk niet nuttig voor het doel dat God beoogt. 

Hoe het niet moet.
In hoofdstuk 14 schreef Paulus over het gebruik van de verschillende gaven. Drie dingen springen daarbij naar voren:

  1. De apostel wenste vooral dat de gelovigen in Korinthe in staat zouden zijn te profeteren, dat is Gods Woord te spreken zoals de Geest in dat geval bedoelde, in tegenstelling tot het spreken in talen: “Jaagt de liefde na en streeft naar de gaven des Geestes, doch vooral naar het profeteren”. 
  2. De apostel zelf wilde in de gemeente niet in een (vreemde) taal spreken: “in de gemeente wil ik liever vijf woorden met mijn verstand spreken, om ook anderen te onderwijzen, dan duizenden woorden in een tong”. (vers 19). 
  3. Talen zijn niet bedoeld voor gebruik in de gemeente: 
    “In de wet staat geschreven: Door lieden van een andere taal en door lippen van vreemden zal Ik tot dit volk spreken, en toch zullen zij naar Mij niet luisteren, zegt de Here. Derhalve zijn de tongen een teken niet voor hen, die geloven, maar voor de ongelovigen; de profetie echter is niet voor de ongelovigen, maar voor hen, die geloven. Indien dan de gehele gemeente bijeengekomen is en allen in tongen spreken, en er komen toehoorders of ongelovigen binnen, zullen zij niet zeggen, dat gij wartaal spreekt?” (verzen 21-23).



Hoe het wel moet.
“Hoe staat het dan, broeders? Telkens als gij samenkomt, heeft ieder iets: een psalm of een lering of een openbaring of een tong of een uitlegging; dat alles moet tot stichting geschieden.” (vers 26). 
Dit is de algemene regel. Alles moet tot stichting zijn, geestelijke opbouw, en niet tot vermaak in wereldse zin. Wat op een dansvloer gebruikelijk is of in de disco hoort daar niet bij. 

De uitwerking.
“Indien er in tongen spreken, laten het er twee, ten hoogste drie zijn, ieder op zijn beurt, en laat een uitleg geven. 
28 Is er echter geen uitlegger, dan moet men zwijgen in de gemeente, maar tot zichzelf en tot God spreken. 
29 Wat de profeten betreft, twee of drie mogen het woord voeren, en de anderen moeten het beoordelen. 
30 Maar indien aan een ander, die daar gezeten is, een openbaring ten deel valt, moet de eerste zwijgen. 
31 Want gij kunt alleen een voor een profeteren, opdat allen lering en allen opwekking erdoor ontvangen. 
32 En de geesten der profeten zijn aan de profeten onderworpen, 
33 want God is geen God van wanorde, maar van vrede”. (14–34a) 
Als er over de gaven wordt gesproken, wordt het avondmaal niet genoemd. Geen wonder, want daar wordt aan de Heer in zijn lijden en sterven gedacht, wordt Hij geprezen en gedankt, wat geen zaak is, waarin een gave van betekenis is. Dat is een zaak van hart en geest op de meest heilige plaats, aan de tafel des Heren. 
Dat daar een combo niet thuis hoort, is wel duidelijk. 
Maar waar Het Woord Gods wordt gesproken, waar de Heer door zijn Woord tot ons komt, kunnen we evenmin iets dergelijks binnen halen. Daar past de houding van Maria, die aan de voeten van de Heer zat en naar zijn Woord luisterde. 

De plaats van de vrouwen in de dienst.
“Zoals in alle gemeenten der heiligen (34) moeten de vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet vergund te spreken, maar zij moeten ondergeschikt blijven, zoals ook de wet zegt. 
35 En als zij iets willen te weten komen, moeten zij thuis haar mannen om opheldering vragen; want het staat lelijk voor een vrouw te spreken in de gemeente. 
36 Of is het woord Gods bij u begonnen? Of heeft het alleen u bereikt? 
37 Indien iemand meent een profeet of geestelijk mens te zijn, laat hij dan wel weten, dat hetgeen ik u schrijf, een gebod des Heren is. 38 Maar als iemand hiermede niet rekent, dan wordt met hem niet gerekend. 
39 Zo dan, mijn broeders, streeft ernaar te profeteren, en belemmert het spreken in tongen niet. 
40 Laat alles betamelijk en in goede orde geschieden”. 
De vrouwen behoren dus te zwijgen. 
Waarom? 
Omdat de Heer dat gebiedt. Of is u dat niet genoeg? 
Wie geestelijk is, erkenne, dat het inderdaad een gebod van de Heer is. En dat gebod gold niet alleen voor Korinthe, maar voor allen die de Heer aanroepen, waar dan ook. 

Wat Paulus aan Timotheus schreef.
“Ik wil dan, dat de mannen op iedere plaats bidden met opheffing van heilige handen, zonder toorn en twist. 
9 Evenzo, dat de vrouwen zich sieren met waardige klederdracht, zedig en ingetogen, niet met haarvlechten en goud of paarlen en kostbare kleding, 
10 maar (zo immers betaamt het vrouwen, die voor haar godsvrucht uitkomen) door goede werken. 
11 Een vrouw moet zich rustig, in alle onderdanigheid, laten onderrichten, 
12 maar ik sta niet toe, dat een vrouw onderricht geeft of gezag over de man heeft; zij moet zich rustig houden. 13 Want eerst is Adam geformeerd, en daarna Eva”. (1 Timotheus 2:8-13) 

Dat vers 8 zegt, dat de mannen moeten bidden, en vers 9 zegt wat voor de vrouwen geldt, betekent, dat het bidden (in het openbaar) inderdaad een zaak voor de mannen is. 
In 3 :14 en 15 heeft de apostel dit afgesloten met: “Dit schrijf ik u, hoewel ik vrij spoedig tot u hoop te komen. Mocht ik nog uitblijven, dan weet gij, hoe men zich behoort te gedragen in het huis Gods, dat is de gemeente van de levende God, een pijler en fundament der waarheid”. Dat toont aan, dat de voorgaande voorschriften op de gemeente en de samenkomsten van de gemeente betrekking hebben. Er is dus voor de vrouwen geen openbare dienst in de gemeentelijke samenkomsten weggelegd. 

Is dat aanvaardbaar? 
Voor wie de Heer liefheeft zeker wel. 
Het is wat de Heer voor zijn lichaam, de gemeente, wil. 
Hoe zou de bruid van die hemelse Bruidegom daar tegen ingaan? 

Betekent dat een afwijzen van alles dat nieuw is? 
Beslist niet. Ik heb meer dan 50 nieuwe liederen gemaakt met de muziek daarvoor. Maar wat in de wereld thuis hoort, hoort niet in de gemeente. En wat de Heer zegt, vraagt om gehoorzaamheid. 

  Heer wat U wilt, is wet voor mij, 
al heb ik andere gedachten. 
Wijk ik soms af, belet het mij
en laat mij niet uw woord verachten. 
Wat zou mijn liefde nog beteek’ nen
als ik met U niet wilde reek’ nen? 

De een zegt dit, de ander dat, 
maar zou ik dan Gods woord negeren
voor wat een mens te zeggen had? 
Voor mij geldt slechts het woord des Heren. 
het woord dat nimmer zal vervallen
al wordt het ook veracht door allen. 

Bestuur mij, Here, door dat woord, 
het woord door liefde ingegeven. 
Als bijna niemand U meer hoort
wil ik toch naar uw woorden leven
en U daardoor mijn liefde tonen
totdat ik eens bij u zal wonen. 

Nuchterheid in Gods woning.

Onderscheidingsvermogen was ook in het heiligdom onder Israël nodig geweest. Er was daarom het volgende voorschrift gegeven: “De HERE sprak tot Aaron: Wijn of bedwelmende drank zult gij niet drinken, gij noch uw zonen, wanneer gij de tent der samenkomst binnengaat, opdat gij niet sterft (het is een altoosdurende inzetting voor uw geslachten)
10 opdat gij scheiding kunt maken tussen heilig en onheilig, tussen onrein en rein,
11 en opdat gij de Israelieten kunt onderwijzen in al de inzettingen die de HERE door de dienst van Mozes tot hen gesproken heeft”. (Leviticus 10:8-10). 

Wijn en andere alcoholische drank bedwelmen en verminderen het vermogen om te onderscheiden en recht te beoordelen. De nuchterheid verdwijnt. Dat zou tot onheilige dingen in Gods woning kunnen leiden en werd daarom verboden. 

Moeten ook de Christenen nuchter zijn? Ongetwijfeld, nuchter in geestelijke zin, zodat we de dingen des Heren, de heiligheid van zijn tafel, wat tot stichting is, wat naar het Woord Gods is enzovoort kunnen beoordelen. We worden immers geroepen om te beoordelen: “Dat twee of drie profeten spreken en de anderen oordelen”. We worden in 1 Thessalonika, Titus en in de eerste brief van Petrus vermaand om nuchter te zijn.
In 1 Petrus 4:7 wordt gezegd: “” Weest dan nuchter en waakt in de gebeden”. Om met inzicht en overeenkomstig de bestaande behoeften te kunnen bidden is nuchterheid, bekwaamheid om te beoordelen, nodig.

In 1 Petrus 5:8 lezen we: “Weest nuchter, waakt; uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een briesende leeuw, zoekend wie hij zou kunnen verslinden”. Wie niet nuchter is, wordt door de listen van die brullende leeuw, die heel listig goedmoedig en zachtaardig tot ons komt, licht bedrogen. Er zijn meerdere zaken die ons kunnen bedwelmen, ons beoordelingsvermogen aantasten. We kunnen ons bijvoorbeeld kortzichtig en eenzijdig aan een schriftwoord vastbijten en vergeten, dat er meer in de Schrift staat en alles in evenwicht moet blijven.
Wie alleen beseft, dat we moeten liefhebben, maar zich daardoor helemaal in beslag laat nemen, kan vergeten, dat we ook de heiligheid moeten najagen en daardoor allerlei ongerechtigheid vergoelijkend aanvaarden. Hij onderscheidt niet meer, is niet nuchter. Maar er zijn ook totaal andere dingen. Vleitaal kan onze nuchterheid aantasten. Overweldigende woorden van wijsheid en een uiterst boeiende voordracht kunnen ons ook bedwelmen. 

Wat retoriek vermag, hebben Duitsers ondervonden, die het met Hitler helemaal oneens waren, maar als zij tussen een volksmassa naar zijn toespraak stonden te luisteren, met hen enthousiast “Sieg, Heil” brulden, met de arm geheven, de bekende Hitlergroet. 
Hetzelfde effect heeft het ritmisch gedreun van de trommels, dat in primitieve godsdiensten dikwijls wordt gebruikt om de massa op te zwepen. Op de houseparty’s en de jazzevenementen vinden we hetzelfde terug.

Wat is het effect van de drums in de godsdienstoefening? Ook hetzelfde. Het is meeslepend, maar ook verdovend. Het maakt enthousiast, maar tast de nuchterheid aan. Het werkt zoals de wijn bij een Joodse priester zou werken. De heiligheid van Gods huis komt in gevaar en nuchter onderscheiden is er niet meer bij. Het is even verwerpelijk als sterke drank voor een priester die in het heiligdom moest dienen. 
Velen zullen het gebruik van dergelijke dingen juist toejuichen. Ze hebben het effect daarvan mogelijk nodig om zich happy te voelen. Maar dat is heel wat anders dan zich gelukkig voelen als de Heer zijn handen en zijn zijde toont of gelukkig te zijn, als men aan de voeten van die grote Leermeester kan zitten.

J. Ph. Buddingh