Wie was Melchizedek?

Vraag: 
Ik las genesis 14 en 15 en Hebreeen 7. In de voetnoten stonden een aantal theorieen over wie Melchizedek was of is (van priester tot aan een voorverschijning van Jezus Christus zelf?!).
Wat kunt u van hem zeggen?


Antwoord:
Melchizedek wordt in Genesis 14:18 in de geschiedenis van Abraham genoemd:
18 En Melchisedek, de koning van Salem, bracht brood en wijn; hij nu was een priester van God, de Allerhoogste.
19 En hij zegende hem en zeide: Gezegend zij Abram door God, de Allerhoogste, de Schepper van hemel en aarde, 
20 en geprezen zij God, de Allerhoogste, die uw vijanden in uw macht heeft overgeleverd. En hij (Abraham) gaf hem van alles de tienden. 
Tot welk volk hij behoorde weten we niet, wie zijn vader en moeder waren, wordt ook niet vermeld. Ook lezen we na deze mededeling in de geschiedenis van Abraham of Izaak niets meer over hem. Zelfs zijn sterven wordt niet vermeld. We weten wel dat Hij koning van Salem en een priester van de Allerhoogste God was. Waarschijnlijk was Salem Jeruzalem. 

De volgende vermelding is in psalm 110, waar we in vers 4 lezen: De HERE heeft gezworen en het berouwt Hem niet: Gij zijt priester voor eeuwig, naar de wijze van Melchisedek. 
Psalm 110 spreekt over Christus, reeds in het eerste vers: Aldus luidt het woord des HEREN tot mijn Here: Zet u aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gelegd heb als een voetbank voor uw voeten. 
In vers 4 is de belofte van een eeuwig priesterschap overeenkomstig Melchizedek eveneens voor Christus bedoeld. De brief aan de Hebreeën machtigt ons om dat te zeggen. 
In Hebreeën 1 immers wordt Christus voorgesteld als veel meer en hoger dan de engelen, waarbij onder andere psalm 110 wordt aangehaald: En tot wie der engelen heeft Hij ooit gezegd: Zet U aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gemaakt heb tot een voetbank voor uw voeten? Die aanhaling en de andere in dat hoofdstuk moeten dienen om aan te tonen, dat Jezus Christus God de Zoon is, in overeenstemming met de Schriften. Als daartoe een tekst uit psalm 110 kan dienen, spreekt die psalm kennelijk over Christus. 

Vers 4 in Psalm 110 spreekt eveneens over Christus, maar niet over zijn Godheid, maar over het feit, dat Hij Priester is. Dat wordt eveneens in de brief aan de Hebreeën voorgesteld, in hoofdstuk 5:6 zoals Hij ook op een andere plaats spreekt: Gij zijt priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchisedek. De brief toont dus zijn Godheid (hoofdstuk 1), dat Hij de profeet is, groter dan Mozes (2:3), dat Hij de verheerlijkte Heer is (2:5-9), dat Hij overste Leidsman der behoudenis is (2:10-13), dat Hij Overwinnaar over de duivel en Verlosser is (2:14-16) en dat Hij Hogepriester is (2:17 en 18). 

Dat laatste komt in Hebreeën 3:1 weer ter sprake, en opnieuw in 4:14-16. Hoofdstuk 5 gaat op dat Hogepriesterschap nader in, en in vers 6 wordt dan Psalm 110 aangehaald: zoals Hij ook op een andere plaats spreekt: Gij zijt priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchisedek. Dat wordt daar pas gezegd nadat eerst in het vorige vers 5 benadrukt is, dat Hij Gods Zoon is: Zo heeft ook Christus Zichzelf niet de eer toegekend hogepriester te worden, maar Hij, die tot Hem sprak: Mijn Zoon zijt Gij; Ik heb U heden verwekt, een aanhaling uit Psalm 2:7. Zijn Hogepriesterschap naar de ordening van Melchisedek wordt ook in vers 10 genoemd. Hebreeën 6:20 noemt het ook: waarheen Jezus voor ons als voorloper is binnengegaan naar de ordening van Melchisedek hogepriester geworden in eeuwigheid.
De uitlegging echter vinden we in Hebreeën 7. 
De naam Melchisedek bestaat uit twee delen: Melchi of meloch, dat is koning, en sedek of sadek, of sadik, dat is gerechtigheid. De naam is dus “Koning der gerechtigheid”. (We herkennen het laatste deel van die naam in de naam Zedekia. Daar is het eerste deel eveneens gerechtigheid en het tweede is Jah of Jehovah, dus “gerechtigheid van Jehovah. Aan die naam beantwoordde die koning niet, want hij verbrak de eed, die hij bij de naam van de Here gezworen had.) 

De man die Abraham tegemoet kwam was dus koning, heette koning der gerechtigheid en was koning van Salem, dat is koning van de vrede. Daarmee was hij zeer geschikt als een beeld of type van Christus, die ons te hulp komt en ons zegent zoals Melchizedek Abraham zegende, temeer omdat noch zijn geboorte, noch zijn sterven genoemd worden. Hij lijkt er voor altijd te zijn. Dat was nodig om een zuiver type van Christus te zijn, die immers van eeuwigheid en tot eeuwigheid is. 

Melchizedek is een mens geweest, is ook gestorven, maar dat mocht niet vermeld worden, opdat hij een beeld kon zijn van het eeuwige en onveranderlijke priesterschap van Christus, de Koning van de vrede die tegelijk Priester in het hemels heiligdom is. 
Zoals Melchizedek Abraham tegemoet kwam en hem wees op de God die hemel en aarde bezit, opdat hij niet verleid zou worden door het aardse bezit dat de koning van Sodom hem aanbood, komt onze Heer als hemels Hogepriester ons in allerlei verzoeking en verleiding te hulp. Hij is zoveel meer dan Aäron, die zelf ook een mens was en sterven moest. Onze Hogepriester blijft eeuwig.
 
J. Ph. Buddingh